terug naar de overzichtspagina

NOMINATIE 23
(uit: Drie jongens als circusdetective)


 
Wat te doen met die kist? Verstoppen maar, en later van niets weten . . . Op dat ogenblik gingen de lichten van de grote tent opnieuw uit. In enkele der wagens bleven zij branden, maar het grootste deel van het circusterrein was toch in duister gehuld. Dat was zeer welkom.
„Come!” zei Moti. „We hide box in straw outside.”
Zijn broertje knikte ijverig. Hij was het trouwens altijd eens met alles wat zijn oudere broer voorstelde. Zij namen samen de los in elkaar hangende kist op, draafden er door schemer en regen mee naar de grote stapel strobalen en renden terug om de losse wagons te halen. Zij hadden haast om klaar te zijn, vóór het licht weer aanging, of hun vader terugkeerde. De stapel strobalen bestond uit grote pakken geperst stro, door stalen draden bijeen gehouden en afgedekt met een oud zeil, tegen de regen. Moti tilde het zeil op, klom langs de trapsgewijs opgestapelde balen naar boven en vond daar een prachtig rechthoekig gat, waar die middag enkele balen waren uitgekiept. Zijn broertje begon hijgend de kist op te tillen — Moti hielp hem hijsen en twee minuten later was de triplexkist in de rechthoekige bergplaats verdwenen. De losse treintjes werden door Kafi omhoog 
gegooid en door Moti bij de andere gesmeten. Daarna gleden de jongens als apen zo snel naar de olifantentent terug . . . Al die tijd waren zij bevreesd geweest dat hun vader, attent geworden door het uitdoven der lichten, aan zou komen lopen en dan zwaaide er wat, want zij werden streng opgevoed, met snelle bestraffing van elk soort kattekwaad. En zij hadden een vaag gevoel, dat ze die kist met treintjes tòch maar beter hadden kunnen laten staan . . .
„So,” zei Moti tevreden, en begon in het duister ijverig 
het gras rondom Mumbo en Jumbo aan te harken. 
„Nobody knows.”
„Niemand weet het,” beaamde zijn broertje tevreden. „Niemand gezien.” Tòch vergisten zij zich. Geen mensen hadden hun activiteit in het duister gezien, dat is waar . . . maar Sankia, de mannetjesbaviaan, had het wèl gezien. Bavianen kunnen buitengewoon goed in het donker zien en zijn, zoals apenkenners weten, bijster gek op glimmende dingen. En die wagons en locomotieven, die Kafi in zijn armen had gedragen, glansden in het donker en weerkaatsten als veelkleurige juwelen de enkele lichten die er op dat ogenblik nog in het circus brandden. Neem daarbij nog in aanmerking, dat bavianen uiter-
mate nieuwsgierige dieren zijn . . . en dat die balen stro er als een zeer prettige, droge schuilplaats uitzagen . . . dan begrijpt een ieder onmiddellijk dat één minuut nadat Moti en Kafi de berg strobalen hadden verlaten, de mannetjesbaviaan deze verlaten vesting in bezit nam. Sankia hupte door de stromende regen, sloop om de berg heen, kroop onder het dekzeil en scharrelde rond tot hij de kist met treintjes vond. Er zaten verschillende slijtgaten in het oude zeil, waardoor flauw electrisch licht naar binnen viel, juist voldoende om de gevoelige ogen van Sankia in staat te stellen, met zijn gevonden schatten te spelen. Sankia ging met zijn rug tegen de twee, samen een hoek vormende, strobalen zitten, greep een helgele tankwagen met de letters „SHELL” erop en begon de wagen, weliswaar ondeskundig maar toch grondig, te demonteren. Hij beet erin, maar de lak smaakte niet prettig. Dat was niet erg. Honger had Sankia niet. Maar het krakend, knetterend geluid als hij een wagen uit elkaar trok was bijzonder leuk.
.....
Snel en gebukt, als een soldaat die een stuk slagveld versteekt, rende Arie naar de pyramide-vormige stapel strobalen, waarin vroeger die nacht de chimpansee zich verborgen had gehouden. Hij lichtte bliksemsnel het dekzeil op, schoot eronder, drukte zich tegen de balen stro en bleef zo even staan; scherp luisterend. Zijn neusvleugels sperden zich door de geur van vers stro, vermengd met de sterke, prikkelende lucht van het geteer-
de zeil. Hij wachtte twee volle minuten. Geen beweging 
of geluid verried, dat iemand hem had gezien. Arie grinnikte in het duister.
„Wat goed genoeg is voor een slimme chimpansee, is goed genoeg voor mij,” mompelde hij, en begon tussen het dekzeil en de balen stro voorzichtig omhoog te klimmen. Hij moest dat wel voorzichtig doen, om met zijn rug het zeil niet al te erg te laten bewegen. Hij drukte zich dus plat tegen de balen stro, die een natuurlijke trap naar boven vormden, en schoof omhoog, zich half opduwend en half trekkend, zodat hij gelijkmatig en soepel naar boven gleed. Zes balen hoog vond hij een soort strogrot, waar enkele balen voor gebruik waren uitgekiept. Hij gleed erin als een mol, en veroorzaakte een metalig gerammel, dat hem verrast deed stoppen. 
„Wat zullen we nou hebben?” mompelde hij. Met zijn buik over de rand der rechthoekige balen hangend, betastte hij de voorwerpen die het metalig gerammel hadden veroorzaakt. Zijn ogen waren niet zo bruikbaar in het duister als die van Sankia, de chimpansee en het duurde zeker dertig seconden vóór Arie werkelijk wilde geloven dat hij . . . de gezochte treintjes gevonden had! 
Hij schoof snel de strogrot in, en ontdekte boven zijn hoofd het gat in het zeil, waardoor Sankia, de chimpansee, was ontsnapt. Arie ging zitten, betastte de deerlijk gehavende kist, haalde een doosje lucifers uit zijn zak en stak er een aan, terdege oppassend dat hij het stro niet in brand stak. Hij was niet bang dat iemand van buiten het licht kon zien, want het enige gat in het zeil op deze plaats zat vlak bòven hem. Niemand anders 
kon het licht zien branden, dan het mannetje in de Maan 
of misschien een rondzwervende uil.
„De treintjes . . .” fluisterde Arie, nog steeds stomverbaasd. „Van alle idiote toevalligheden . . . Maar wie heeft ze zo kapot gemaakt?” Voor Arie leek het natuurlijk een idioot toeval, dat hij in die strohoop de tweede kist met treintjes tegen moest komen. In werkelijkheid was het natuurlijk geen zuiver toeval, want de hele keten van gebeurtenissen die tot Arie’s vondst leidde, was door die treintjes zèlf veroorzaakt. De chimpansee was naar die stapel strobalen gelokt door de Indische jongens, die daar de treintjes verstopten. De electricien, die de kortsluiting niet snel genoeg repareerde, had door zijn hulpgeroep de apenoppasser een fout laten maken. Had de electricien niet op die kist treintjes gejaagd, dan was hij wèl op zijn post geweest . . . en de baviaan die, dank zij de treintjes, had kunnen ontsnappen, was dóór die treintjes in die stapel strobalen terecht gekomen . . . en had Arie weer op het idee gebracht, zich daar te verbergen. Die vondst leek Arie dus een toeval, maar, zoals zo vaak in het leven, wàs het helemaal geen toeval.

terug naar de overzichtspagina volgende