Nieuwsbrief 7  © januari 1996 - 4e jaargang nr. 1 

Column Geerten Meijsing
(algemeen bestuurslid van het Bob Evers Genootschap)

Mijn eerste Bob Evers kreeg ik toen ik ziek was. Destijds stond er nog bij het copyright notice een datum vermeld (waarom nu niet meer eigenlijk? Het ontbreken van de data in de latere uitgaven bemoeilijkt de Bob Evers-kunde zeer en is een doorn in het oog van elke boekliefhebber!): 1960. Ik moet toen derhalve negen of tien jaar zijn geweest. De titel: Bombarie om een Bunker. Wellicht omdat dit mijn eerste Bob Evers was, en ik het fysieke boek nog steeds bewaard heb (wat roken de bladzijden trouwens lekker van binnen en wat lag zo'n hardkaft met linnen rug lekker in de hand!), is het mijn lievelingsdeel gebleven.

Het intrigerende aan dit boek, bijna geschreven als een toneelstuk met rigoureuze eenheid van tijd, plaats en handeling, was dat het helemaal niet om een bunker ging, maar om een Belgisch huis aan het kanaal van Antwerpen naar Brussel. Het plaatsje Humbeek wordt meteen al treffend neergezet:

Links van hem lag een reeks aaneengebouwde en nogal verveloze huizen, met hier en daar een winkel en in het middel een grauwstenen, barak-achtig gebouw van de Gendarmerie, zoals de politie in Belgische dorpen heet. Een eindje daar vandaan was een smederij, waarvoor een jonge vent in een gele overall bezig was, een stuk ijzer te lassen aan een ploeg, met een regen van rossige vonken wegspattend over de hobbelkeien.
De jongeman die aan het lassen is, komt later nog terug - niets is voor niets. Op de tweede pagina wordt het altijd zo belangrijke thema van voedsel aan gesneden:
[ .. ] had hij beide armen volgeladen met etenswaren: ten eerste twee broden (geen langwerpige, zoals we in Holland kennen, maar ronde - iets groter dan een soepbord en een handbreedte dik). Drie gestoomde makrelen staken hun bruingerookte, dode koppen triest zijwaarts uit een vettig papiertje. Flesjes Coca-Cola rinkelden in een bruinpapieren zak. Een pakje margarine van een Belgisch merk zat half plat gekneld tussen buik en brood en aan één dikke, roze pink bungelde een halve leverworst, schuin afgesneden en slingerend aan het touwlusje.
In zo'n boek heb je meteen al trek. Een aantal zinnen uit dit boek zijn mij altijd bijgebleven, zoals de redenatie op blz 103:
Nu is er niemand, die een goed en bruikbaar [sic] huis in brand ziet  vliegen zo gek (of hij moet ècht gek zijn) die niet als eerste, tweede en derde idée in zijn hoofd krijgt

1. "Hoei! De boel gaat in de fik!"

2. "Hoe houwen we die fik tegen

3. "Als dat niet metéén lukt, hoe waarschuwen we dan de brandweer

Of de volgende redenatie:
Nu zijn er natuurlijk verschillende methodes om een huis te doorzoeken als ]e zelf ongewapend bent en je tegenstander heeft zeer vermoedelijk een geladen revolver in de vuist. Je kunt een kogelvrij vest aantrekken en net doen of je neus bloedt - althans of die neus zowat het enige is dat kán gaan bloeden. Je kunt een koffertje in de hand nemen;  aan de voordeur aanbellen; vragen of er ook zeep en scheermesjes nodig zijn, en onverwacht een ferme trap geven. Je kunt ook een heleboel andere meer of minder listige dingen doen. Je kunt óók een schot van kaliber .38 in je bast oplopen, maar dat was nu juist waar Jerry niets voor voelde.
In dat boek komt de wellicht sympatiekste tegenspeler uit de serie voor: Jerry Miller (of Fuller - de verwarring ontstaat naar aanleiding van de Tennessee Waltz van Jerry Fuller waar Miller in de badkamer naar aan het luisteren is): gekleed in een lichtgeel shirt waarover een bruine sweater en over dat alles een suède jasje met bont gevoerd en een ritssluiting van voren. Daaronder heeft hij ongetwijfeld een bruine ribfluwelen broek aan, en instappers met witte sokken. Hij heeft een zwarte lok over zijn voorhoofd, is straaljagerpiloot en rijdt in een tomaatrode Ferrari. Wie zwicht niet voor een dergelijke figuur? Toch krijgen de Amerikanen (al in 1960!) even later behoorlijk op hun vet: "Wij gáán Jan bevrijden. Fijn hè? Jullie Amerikanen zijn immers zo verzot op bevrijden? Nog een jaar of wat, dan hebben jullie de hete wereld bevrijd en zit je zèlf in het pak. " [.. Bob] hapte meteen:
"Wát pak? Wie pak? Wie gaat er in het pak? Niemand krijgt de Verenigde Staten van Noord Amerika in het pak. In geen enkel pak."
"Hoeft ook niet," zei Arie rustig. "Jullie helpen jezelf in het pak. Dat zei ik toch al. Maar dat ontdekken jullie vanzelf wel. De hele wereld weet het al, behalve jullie zelf "
Het boek is één langgerekte scène van een knokpartij in en rondom dat huis. Waterman is sowieso het beste als hij kan uitpakken in een lange, filmische scène. Speciale truc van hem daarbij is om dezelfde scène verschillende keren af te wikkelen, maar uit verschillend standpunt. Zo springt de tijd steeds even terug, en krijgen we dezelfde gebeurtenissen nog eens te zien, maar dan door de ogen van de tegenstanders.
Centraal in dat huis is de badkamer: ... beslist de gekste badkamer die ik ooit heb gezien. "
"Het is gewoon een kamer waar ze een bad in hebben gezet.
Het vertrek was bijna even groot als de woonkamer aan de andere kant van het huis. Er lag bruin zeil op de vloer en de wanden waren nog voorzien van gebloemd behang, dat echter door de warme stoom van het baden op vele plaatsen had losgelaten en in losse lappen hing te wapperen. Het plafond zat vol bruine vochtplekken, en in de binnenmuur was een schoorsteenmantel van groen imitatie-marmer, met een klein butagaskacheltje, dat rustig doorbrandde. Op een zo afgelegen plaats als dit was natuurlijk geen centrale gasleiding en de verwarming kwam uit butagasketels. In één hoek was een wasbak gemaakt die vast zat op twee kale houten balkjes, met spijkers tegen de stenen muur geslagen. Boven die wasbak zat de ouderwetse salonspiegel waarvan het zilverlaagje ook al begon te barsten door de waterdamp. Het bad was een bijna antieke ijzeren kuip op klauwpootjes, met hier en daar plekken waar het witte email eraf was gebladderd en daar begon het ijzer genoeglijk te roesten, wat fijne bruine strepen had nagelaten op het witte oppervlak. De twee buizen van de heet- en koudwaterleiding zaten ruwweg tegen de muur geschroefd en liepen de halve kamer rond, voor ze door een gehakt gat naar de keuken verdwenen.
Dat de badkamer centraal staat blijkt uit een pontificale zin als de volgende: Zoals in een schouwburgzaal de nieuwe akte van een toneelstuk wordt ingeluid door het ophalen van het roodpluche toneelgordijn, zo werd in het huis van Kresse de eerste van een serie nachtelijke pracht-scènes geopend door het wegrukken van de badhanddoek tegen het badkamerraam. Opvallend in deze episode, die een paradoxaal rustpunt vol actie vormt in het verhaal van de schilderijensmokkel - de handeling gaat hoegenaamd niet verder in dit deel, terwijl er in het eerste en derde deel van de trilogie van alles gebeurt, gereisd wordt en het verhaal wordt afgewikkeld - is het contrast tussen binnen en buiten. De beide partijen bevinden zich om beurten binnen en buiten het huis, met omgedraaide rollen. Binnen is de gezellige badkamer, waar Jerry in bad zit te lezen, waarschijnlijk met een glas op de rand van de badkuip, en naar muziek te luisteren. Binnen brandt de gezellige kachel met de formica-ruitjes waardoorheen de rode gloed van de kooitjes zichtbaar is. Buiten is het donker en stroomt de regen neer. Voor degenen die buiten rond het huis zwerven, zijn de signalen die van binnen komen onbegrijpelijk: Nu kan door een windvlaag of een windzucht een badhanddoek losraken van een paar punaises. Een deur, waarvan het slot niet al te best is, kan door een tochtje worden opengerukt en later weer dichtvallen. De klap van zo'n dichtvallende deur kan overstemd worden door het geluid van een toevallig passerende dieselboot. Maar geen windvlaag, hoe sterk ook, kan de schakelaar van een elektrische lamp in een gang in een andere stand waaien. Aan het eind van dit boek is het verhaal van de gesmokkelde schilderijen uit de Duitse oorlogsbunker geen streep verder gekomen; het boek is een pas op de plaats. Er worden gevoelige tikken uitgedeeld - in geen ander deel zijn de knokpartijen zó realistisch.

Als ik in België kom is Humbeek een verplichte statie: daar heeft in het kanaal langs het stenen muurtje nooit een yacht called: Sheherazade gelegen, maar wei een mijnenveger genaamd de Maya, waarop Waterman aan de ruim bemeten motor lag te sleutelen.

© 1996 Hans en Ton Kleppe, Jacoba van Heemskerckstraat 7, 3351 SP Papendrecht

Naar de inhoudsopgave van deze nieuwsbrief
Naar de rubriek "de Bob Evers-nieuwsbrief" (algemene informatie)
Naar de homepage