home  -  tijd in BEeld  -  bibliografie  -  werken  -  feuilleton  -  nieuwsbrief  -  de media  -  zeijlstra  -  zeerust  -  diversen

gepubliceerd op 31/07/2000
laatste wijziging 19/10/2022
reacties en suggesties: e-mail naar simon kuipers  
Terug naar de
vorige pagina

02 september 1998

Schrijvers graven in hun herinnering voor de Schok der herkenning.

Deel 25, het laatste van deze serie.

Bob Evers

Door Marcel Möring

IK WAS ZE AL een paar keer gepasseerd, maar had steeds mijn hoofd afgewend, want nostalgie leidt meestal tot valse tevredenheid of bittere teleurstelling. Maar een paar weken geleden had ik een argument, ik had ze nodig voor mijn werk.

Zo ben ik wel: een man die de Playboy koopt omdat John Lennon daarin wordt geïnterviewd (mijn eerste Playboy), iemand die een CD-rom drive voor de computer aanschaft 'omdat het zo makkelijk is om een elektronische encyclopedie te raadplegen terwijl je werkt'; En nu dus de eerste drie delen van de Bob Evers-serie.

Ik zat al in Wolkers en Multatuli (Montessorischool, mijnheer, daar keken ze niet op een meesterwerk meer of minder in de zesde klas), en begon daarom met Bob Evers toen ik de jeugdliteratuur voorbij had moeten zijn. Een jaar of twaalf, dertien, schat ik, en zo vroegwijs dat Pietje Bell, Arendsoog en de andere leeshits uit die jaren mij volledig onbekend waren.

Avonturen in de stille Zuidzee, Drie jongens op een onbewoond eiland en De stnjd om het goudschip vertellen de belevenissen van Arie Roos, Jan Prins en Bob Evers, twee gezonde Hollandse knapen en een Arnerikaan tijdens een uit de hand gelopen reisje op één van de schepen van de rederij van Arie's vader.

De schrijver, Willy van der Heide, moet Daniel Defoe's Robinson Crusoë dicht, nee: zeer dicht, bij de hand hebben gehad toen hij die eerste drie delen uit de lange serie schreef. De gelijkenis tussen de avonturen en de manier waarop ze vormgegeven zijn is in ieder geval frappant. Maar geen gezonde Hollandse jongen zal hem dat kwalijk hebben genomen, want de Bob Evers-serie bracht ons alles bij wat wij in de tumultueuze jaren van onze jeugd dienden te weten. Hoe je geluidloos een raam kon breken, hoe je iemand in de val kon lokken, wat je met een zakmes en een beetje gezond verstand allemaal niet kon doen.

Ach ja, die gezonde Hollandse jongens en wat ze allemaal in hun broekzakken hadden. Willy van der Heide mocht daar graag een paar regels aan wijden: een stukje touw, twee schroeven zonder moer en één met, een handboortje, een kroonkurk, een zonder uitzondering vieze zakdoek, een doos lucifers.

Als ik tegenwoordig eeh personage in mijn boek iets op de kracht van zijn improvisatie moet laten doen, denk altijd onmiddellijk aan de Bob Evers-serie. Tien tegen één dat ik een Van der Heide-slimmigheidje weet te verzinnen.

De Bob Evers-serie heeft mij diep beïnvloed. Mijn grootste wens is het nog steeds de Encydopaedia Brittanica te bezitten, alleen maar omdat Arie Roos daar zo mooi droog uit kon citeren. En wat nog meer? Vriezen we dood, dan vriezen we dood. Dat zeg ik nog altijd. En als ik op zwerftocht ben en ergens een plekje vind waar ik uitstekend lig, dan zegt het stemmetje in mijn hoofd: 'Prins, je ligt hier prinsheerlijk'. Omdat Jan Prins dat zegt als hij naar een gekaapt jacht zwemt en daar zijn grote teen in de ankerketting haakt en op zijn rug in het warme Caribische water drijft. Poste restante? Nooit geweten wat dat was, maar als dertienjarige kwam ik erachter door een Bob Evers te lezen die zich in Engeland afspeelde. Ik zweer het: ik heb meer uit die boeken geleerd dan in zeven jaar middelbare school.

Dus ik kocht ze weer, die eerste drie, vervuld van scepsis, want zoals het vroeger was wordt het nooit meer en... Maar diezelfde avond las ik ze alle drie uit. Ademloos. Daniel Defoe had ik net achter de rug, dus de overeenkomsten waren overduidelijk, maar toch...

Nu vraag ik me af of die andere vierendertig ook moet kopen.

Hoeveel kreeg ik hiervoor betaald, zei u?