home  -  tijd in BEeld  -  bibliografie  -  werken  -  feuilleton  -  nieuwsbrief  -  de media  -  zeijlstra  -  zeerust  -  diversen

gepubliceerd op 31/07/2000
laatste wijziging 16/08/2018
reacties en suggesties: e-mail naar simon kuipers  
Terug naar de
vorige pagina

17 maart 1979

Schrijven over jezelf:

liegen dat het gedrukt staat

"Ik heb in mijn leven zoveel meegemaakt, daar kan ik een boek over schrijven," hoor je mensen soms zeggen; en als je hen aan de praat hoort, zou je het bijna geloven. Maar het klopt niet. De meeste mensen met een boeiend leven op 't gelaat gegrift, praten liever dan ze schrijven en als zij het toch doen, komt er drab uit hun vingers. De eerste reden kan iedereen wel hedenken: vertellen is iets anders dan schrijven, en wie voor het ene talent heeft, kan in het andere volstrekt onbegaafd zijn. Iets vergelijkbaars zie je soms bij schilders. Als ergens een tentoonstelling van hun werk wordt gehouden, moeten zij er vaak iets over zeggen en schrijven, en in de regel wordt dat mallepraat die of nergens, of op het werk van ongeveer alle schilders uit de wereldgeschiedenis slaat. Duiden is nu eenmaal iets anders dan doen.

Maar ook wanneer iemand een journalist inhuurt om zijn avonturen tot keurige zinnen en alinea's te kanaliseren, wordt het niet veel soeps. Het boek mist de persoonlijke toets, het hepaalde stemgeluid, dat wel in het gesproken verhaal aanwezig is. Vandaar dat de herinneringen van beroemde filmsterren of zangers zelfs bij hun vaste publiek niet aanslaan: de uitzonderingen op die regel, zoals David Niven en Hildegard Knef; horen tot de zeldzame gezegenden die eenvoudig twee talenten hebben. En sterke ook! Want zelfs voor iemand die het schrijfvak onder de knie heeft en hovendien een zeker kunstvermogen bezit, blijft het werken in de ik-vorm het moeilijkste wat bestaat, althans wanneer hij met die "ik" zichzelf hedoelt. Tijdens het schrijven ontstaan namelijk verschillende "ikken": degene die achter de bloknoot zit, de veel jongere "ik" die de verhaalde avonturen beleeft, deze vroegere "ik" zoals die door de herinnering vervalst is (want onhewust verfabelt iedereen zichzelf) en ten slotte de "ik" met wie de schrijver zich graag aan de wereld wil vertonen. Schrijven over jezelf is altijd liegen dat het gedrukt nt Neem het oeuvre van Jan Wolkers - als je dat aan de vier genoemde "ikken" toetst, kom je in een doolhof en worden ze alle vier ongrijpbaar. Een paar jaar geleden heeft Wolkers zelf ingegrepen met zijn autobiografisch fotoboek "Werkkleding", dat de verwarring bij nadere studie slechts vergroot: ik ken geen tweede schrijver in onze taal bij wie de "zelf-mythologisering" zo compleet is. Je kunt dat spel van herinneringen, opsieren, poseren en verbergen zelfs de geheime kracht van zijn oeuvre noemen. Wij kennen hem alleen uit wat hijzelf klaarstooft en toereikt, en de wegen die hij daarbij kiest, laat hij onzichtbaar, onder meer door zijn handschriften te vernietigen. Zodra een serieuze Wolkers-studie van de grond komt, zal blijken dat men over geen enkele schrijver zo weinig weet als over hem, van wie men meent veel te weten. Jan Cremer heeft het gemakkelijker aangeptakt - hij wierp zich in zijn eerste boeken als romanheld op. en schudde dat image na afloop van zich af.

Het gekke is dat mensen die helemaal niet met het oog op publikatie schrijven, maar een dagboek bijhouden of zo, evenmin ontkomen aan zelfbedrog, zelf-idealisering en zelfbeklag (typerend is dat aantekeningen na fijne, harmonische dagen altijd kort zijn, het dagboek verliest op zo'n dag zijn reden van bestaan). Een duidelijk staaltje van zelfvertekening is Frederik van Eeden, die in zijn dagboek zonder mankeren het miskende genie uithing, dat hij eenvoudig niet was. Iedereen die de moeite neemt tien van zijn boeken te lezen, heeft een juistere kijk op Van Eeden dan hijzelf had, ofschoon hij uitstekend in staat was anderen te begrijpen.

De prettigste daghoeken zijn altijd die waarin de schrijver niet steeds aan de wortels van zijn diepste Zijn zaagt, maar commentaar geeft op de wereld om zich heen, invallen noteert, aantekeningen bij nieuws, lektuur en muziek maakt, enzovoorts. Een voorbeeld is de dikke bundel "Dagboeknotities l967-1972" van Cees Buddingh' (herdruk van de vroeger verschenen boeken "Wat je zegt ben je zelf" en "Verveling bestaat niet"), al blijken 550 bladzijden wel wat veel te zijn als iemand van zijn dagboekstijl geen kunst maakt en liever converseert dan comprimeert. Buddingh' schrijft terecht dat alles betrekkelijk is, maar dat ontslaat hem niet van de plicht als dagboekschrijver naar de eenvoud der volmaaktheid (alla, betrekkelijke volmaaktheid) te streven die hij als dichter vaak wel bereikt.

Als iemand zich niet heel goed in de hand heeft, zou hij dus niet over zichzelf moeten schrijven; maar de verleiding is zo groot! Het is bijna zeker dat je jezelf beter zult uitdrukken in een roman of biografie, maar hemel, wat ben je interessant, wat heeft je "ik" een zuigkracht - vooral bij het schrijven, dat uit zijn aard een eenzame bedoening is. leder is zichzelf het naast, alleen schrijvers zijn zich nog een beetje naaster. Ook als zij zich niet op de voorgrond willen dringen, kan het nog gebeuren. Iemand als Henri Knap is een begaafd verteller, en wie een paar goede verhalen wil lezen, moet zijn bundel "Appels in het gras" eens in huis halen. De eerste helft is verrukkelijk, en de tweede zou niet minder goed zijn geweest, als de schrijver zich niet almaar grotere rollen had toebedeeld, zodat je ten slotte roept: "Och, meneer Knap, ga uit de weg, ik kan het verhaal niet meer zien!" En datzelfde gebeurt aanhoudend in het pasverschenen boek "Toen ik een nieuw leven ging beginnen" van Willy van der Heide.

Als er ‚‚n man rondloopt die aan "ikken" geen gebrek heeft, is hij het wel. Zijn burgerlijke-stand-naam is Willem van den Hout. Als Willem W. Waterman publiceerde hij kort na mei 1940 een roman die het verslagen Nederlandse leger hekelde, en als ex-propagandaleider van het fascistoide Nationaal Front van Arnold Meijer liet hij, toen de Duitsers het hadden opgedoekt, nog een roman volgen waarin het door de mangel werd gehaald. De volgende etappe was zijn redacteurschap van het Duitsgezinde blad De Gil wal hem niet belelte zich na de oorlog te beroepen op werkzaamheden voor de Geheime Dienst in Londen. Daarop volgde een lange reeks Bob-Evers-boeken voor jongens nu onder de naam Willy van der Heide afgewisseld met meisjesromans onder de schuilnaam Sylvia Sillevis waarna Willem W. Waterman zijn comeback maakte mel De roof van de Sabijnse maagden", een humoristisch-pornografisch dichtwerk van honderden verzen. En aan deze lijsl zal nog wel het nodige ontbreken. 't Zou me amper verbazen als hij ook nog okke Jager en Lidy van Marissing was. In elk gevall is hij geen man om slijfkoppig serieus te nemen: hij beschouwt zich eerder als een vrijbuiter met de gave des woords in zijn ransel.

Zijn autobigrafische verhalen uit de jaren vijflig worden gepresenteerd als correctie op het miezerige beeld van die tijd en pakken uit als een bevesteging van zijn image: ome Willem die zo hoogbedreven is in wat hij "spontane uitbarstingen van scheppende gekkigheid" noemt en die zo machtig veel heeft meegemaakt, doet een hoekje open. "Zoals u al wel zult hebben aangevoeld". (de lezer wordt aan een stuk door bij zijn jasje gepakt) is Willy van der Heide de ware held van de jaren vijftig en heert hij aan 270 bladzijden amper gcnoeg om dat uit te leggen. En wie zich niet van harte amuseerl krijgt speelse stompen in de maag als "Hooggeeerd Publiek ik besef dat dit verhaal bezig is een bruller te worden" wat nog word aangedikt met de woorden als trieuw. "Voor het geval dat ook weer niet duidelijk is: sommige werkwoorden gebruik ik weer sterk. Dus niet: "toen ik haar trouwde" maar: "toen ik haar trieuw." Zo'n ome Willem toch.

Een schrijver die niet vrij is van vakmanschap (neem een sublieme zin als "Huis ter Duin te Noordwijk was een hotel waaraan duidelijk te zien was dat het de oorlog had overleefd") is in dubbel opzicht bezweken aan de verleiding om kroegverhallen om te zetten in een boek dat volgens klassieke regels moest verzuipen in zelfkietelerij. Hij is een schriijveteraam, heefl veel beleefd en levert in het eerste persoonlijke boek uit oeuvre onversneden drab. Het bevestigd opnieuw dat iemand die eindelijk de waarheid over zichzelf wil zeggen,Zich ontpopt als leugenaar.

Wim Zaal


DAGBOEKNOTITIES 1967-1972 door C. Buddingh
(De Bezige Bij f54,50);

TOEN IK EEN NIEUW LEVEN GING BEGINNEN
door Willy van der Heide
(Loeb & Van der Velden f28,50)