home  -  tijd in BEeld  -  bibliografie  -  werken  -  feuilleton  -  nieuwsbrief  -  de media  -  zeijlstra  -  zeerust  -  diversen

gepubliceerd op 31/07/2000
laatste wijziging 16/08/2018
reacties en suggesties: e-mail naar simon kuipers  
Terug naar de
vorige pagina

16 augustus 1975

BOB EVERS - DE GROTE WERELD ALS SPEELTERREIN

(Henk Bergman)

Toen ik eens, een jaar of vier geleden, op een avond een consumptie nuttigde in een door mij regelmatig bezocht caf‚ in de Jordaan, werd mijn aandacht (en die van andere drinkers) getrokken door een man die zich links van me bevond, aan de korte kant van de bar. Hij was gekleed in een witte broek, wit overhemd en blauwe blazer en had een soort kapiteinspet op. Niettemin gedroeg hij zich allesbehalve als een waardig scheepshoofd. Zijn zeemansliederen, rijkelijk voorzien van menselijke vleeswaar, schalden door het caf‚. Naarmate de aangedragen hoeveelheid jenevers steeg, werd de kapitein luidruchtiger en zijn gezang valser.

Normaliter zou ik het waarschijnlijk even leuk, een tijdje storend en tenslotte stomvervelend gevonden hebben. Nu echter niet. Want ik was op slag van de kaart toen ik door de barkeeper werd ingelicht over de ware identiteit van de kapitein. 'Weet je wie dat is? Dat is nou Willy van der Heide, van de Bob Evers-serie' Er ging een meer dan lichte schok door me heen. Willy van der Heide. De man die mij zoveel onvergetelijke uren had bezorgd met zijn verhalen over Arie Roos, Jan Prins en Bob Evers De man die er voor gezorgd had dat ziek-zijn ook altijd z'n plezierige kant had, want dan was het zo lekker om weer over Arie Roos te lezen (lekker Roossen, noemden we dat). De man wiens persoon altijd in het vage was gebleven, al wist ik dat hij in werkelijkheid Willem Waterman heette en had ik wel ergens iets gehoord over een minder fris oorlogsverleden. Zelfs zijn uiterlijk was altijd een raadsel gebleven. Op de sinds 1965 verschijnende herdrukken van de Bob Evers-serie staat achterop weliswaar een foto, maar die toont slechts de rug en het achterhoofd van een man, resp. voorzien van een berevel en een fez. Hij zit achter een typemachine, dat wel.

Ik probeerde me te vermannen. Dit was een kans die zich niet gauw weer zou voordoen. Tientallen vragen stookten door mijn hoofd. Ik moet hem vragen hoe hij op het idee voor de serie is gekomen, dacht ik. Hoe de figuren Arie, Bob en Jan zijn ontstaan. Of hij soms zelf een dik, roodharig en sproetig neefje heeft. Waarom aan het slot van Cnall-effecten in Casablanca staat vermeld dat de avonturen worden voortgezet in Een zeegevecht met watervrees, maar waarom dat deel niet meer verschijnt. Waarom hij, ondanks het grote succes van de Bob Evers-serie, ooit nog eens is begonnen aan een andere reeks jongensboeken met een zekere Otto Onge in de hoofdrol, een serie die in vergelijking met Bob Evers alleen maar kon tegenvallen?

Op het beslissende moment kon ik echter niets uitbrengen. Daarbij kwam dat de aanspreekbaarheid van de kapitein inmiddels tot een kritiek stadium was gevorderd. Zijn fysieke coordinatie verliep nogal chaotisch en bij het brullen van een van zijn liederen sloeg hij een glas bier van een van de bezoekers van de tap. 'He, toe nou Willem,' werd er geroepen. Kort daarop verliet Willem het pand, ondersteund door twee menselijke krukken. 'Hij komt hier wel vaker,' zei de barkeeper, 'op een van z'n dagelijkse caferondes.'

Internationaal

Het is maar weinigen gegeven de schepper van hun jongensboekheld ooit in levende lijve te aanschouwen. En zeker niet op deze manier. Want hoe vaak zal nou een jongensheldenverwekker dronken in een cafe staan? Weinig, denk ik. Als het er op aan komt zijn het natuurlijk toch allemaal brave huisvaders met een behoorlijke portie pedagogiek in hun bagage. Hun helden beleven weliswaar aardige avonturen, maar de tegenstand bestaat uit niet meer dan overspannen dorpsagenten, lastige pleegouders of op z'n hoogst een goedwillende amateur-boef. Nee, dat Willy van der Heide lallend zijn caferonde deed, was goed te rijmen met de avonturen van zijn helden Arie, Bob en Jan - het symboliseerde het ontbreken van het pedagogische vernisje, waar andere jongensboeken nog wel eens schuil onder gaan. (Laat hier overigens geen misverstand ontstaan: onze drie vrienden raken zelf nooit een druppel drank aan, ze beperken zich tot flesjes prik en -vooral- London-tonic) .

In de avonturen van Arie Roos, Jan Prins en hun Amerikaanse vriend Bob Evers zijn de tegenstanders geen dorpsagenten, maar internationale misdadigersbendes, die zich bezighouden met deviezen- en schilderijensmokkel, muiterij of diamantenroof. Het decor wordt niet gevormd door plaatselijke lokaliteiten, maar door Zuidzee-eilanden, de Kalahari-vlakte, ontelbare plaatsen in Nederland en Amerika, Honoloeloe, Trinidad, Mexico, enzovoort. enzovoort. In elk avontuur worden stevige robbertjes gevochten met revolvers gedreigd en geschoten en worden om beurten de jongens en de boeven vastgebonden en afgezonderd in diepe kelders en afgelegen pakhuizen. Natuurlijk zijn de drie vrienden op het laatst de boeven steeds te slim af, maar dat is voor hen ook voldoende. Ze vinden het nauwelijks de moeite waard de boeven aan de politie over te leveren, dat geeft alleen maar een hoop soesah, te meer daar ze zich in hun avonturenzucht zelf regelmatig bulten het rechte pad begeven -alleen al door het gebruik van vuurwapens. Het is slechts het avontuur zelf dat belangrijk is, wat er daarna met de tegenstanders gebeurt is niet Interessant. Gebrek aan geld hebben de drie vrienden nooit. De Basis van hun financiele welzijn is gelegd in hun Zuidzee-avonturen toen ze meehielpen aan het veroveren van een schat op muiters. Als beloning hebben ze daar voor samen honderdduizend dollar gekregen en daar wordt regelmatig uit geput. Bovendien leveren de diverse avonturen ook nog eens aardige sommetjes op. dus de banksaldi nemen eerder toe dan af. Die rooskleurige financiele situatie heeft gevolgen voor de levensstijl van de drie h.b.s.'ers.

Gereisd wordt er bij voorkeur in taxi's, gehuurde auto's, jachten en vliegtuigen; in de strijd gehavende kleren worden zonder pardon vervangen door nieuwere; gelogeerd wordt in hotels en gegeten het liefst in broodjeswinkels. Voor onderweg worden gigantische voedselvoorraden ingeslagen, waaraan nooit London-tonic en Droste-repen ontbreken

De avonturen verlopen uiteraard allemaal anders, maar er is een punt dat telkens terugkeert. Je kunt nog zulke goeie plannen maken, als er maar een klein dingetje gebeurt dat je niet had voorzien, valt het hele plan in duigen. Toeval is de motor van vele avonturen. En dus verlopen de gebeurtenissen anders dan voorzien omdat een kippenfokker zonodig klppendieven wil vangen in dezelfde nacht dat een partij dollars de grens over moet worden gesmokkeld, omdat een pompbediende twee auto's door elkaar haalt, omdat iemand in een modderput valt, enzovoort. De Bob Evers-boeken verschenen in eerste druk zo rond het midden van de jaren vijftig. Uiteraard is dat te merken. Grenzen tussen bijvoorbeeld Nederland en Belgie lijken bijna onneembare barrieres en spelen een belangrijke rol in veel avonturen. Er is nog sprake van deviezencontrole en de muzikale voorkeur kan uiteraard niet verder gaan dan Chuck Berry en Dave Brubeck. Sinds 1965 zijn 32 delen als pocket opnieuw verschenen, met hier en daar kleine aanpassingen.

Zo wordt In Een motorboot voor een drijvend flesje gesproken over waterprovo's en worden elders af en toe vergelijkingen getrokken met Beatlepruiken. De titel van de serie is eigenlijk een merkwaardige vergissing. Niet Bob Evers, maar Arie Roos is de grote inspirator van de avonturen.

Bob Evers is in feite de minst kleurrijke figuur van de drie. Hij is Amerikaan en daarmee is het wel zo'n beetje gezegd. Hij kan natuurliJk niets kwaads horen over Amerika en z'n onbegrip van Nederland blijkt duidelijk als hij zich, op doorreis door Hilversum, afvraagt of hij nu in Hilversum I of II is. Jan Prins heeft duidelijk meer body. Hij, zoon van een kolonel, is zuinig (bij het gierige af), secuur, schoon en netjes, heeft een technische knobbel en z'n hobby is het lezen van de Encyclopaedia Brittannica.

Sproetenkwekerij

En dan Arie, de grote held. Arie heeft zo op het eerste gezicht een aantal afschrikwekkende kenmerken: hij is dik (zoon van een walvis), heeft rood haar (de vuurtoren) en sproeten (eigenwijze sproetenkwekerij). Nu weten we allemaal dat deze eigenschappen bij menigeen een gezonde beleving van de jeugd In de weg staan. Zo niet bij Arie, die zijn dik- rood-en-lelijk-zijn ontelbare malen ten gunste uitbuit - wie zou achter een dergelijk uiterlijk een geslepen avonturier verwachten? Wellicht nog belangrijker voor zijn rol als jonge held zijn z'n gedragskenmerken. In de eerste plaats heeft hij altijd een snedig antwoord klaar. Wat voor grappen er ook tegen hem gemaakt worden (natuurlijk altijd over z'n uiterlijk), nooit staat Arie met een mond vol tanden. Zo bijvoorbeeld in de volgende scene uit Een motorboot voor een drijvend flesje. "Taxi!" brulde Arie toen hij zulk een voertuig aan zag komen. De wagen stopte met een schok, kwam weer op gang en reed naar de trottoirband toe. "Wat een brul" zei de chauffeur het achterportier open zwaaiend. "Ben je niet bang dat je je huig verslijt als je zo vroeg in de morgen zo hard schreeuwt?" Arie zette de kitbag naast zich op de achterbank en verklaarde: "De enige slijtage die ik aan mijn huig ooit heb kunnen bespeuren ontstond toen ik een Amsterdamse taxichauffeur het verschil had duidelijk gemaakt tussen iemand een tip geven en iemand met een klap rijk maken." De chauffeur keek Arie een tikje onzeker aan maar gleed dan achter het stuur en reed de dikke jongen snel en vaardig naar het Centraal Station, waarvan de torens en transen in rood en goud blonken onder de laaiende ochtendzon. "Zal een warme dag worden," meende de chauffeur. "Dat zie je vaak in de zomer," zei Arie, zijn kitbag naar buiten slepend. En doe er drie kwartjes voor jezelf bij; dan hoef ik niet te rekenen, want het is vakantie.

Een tweede eigenschap van Arie is zijn vermogen om met het meest onschuldige gezicht de meest fantastische verhalen uit z'n duim te zuigen. Het maakt niet uit aan wie die verhalen gesleten moeten worden: doorgewinterde boeven zijn even willige slachtoffers als onwetende matrozen of een stel speelse kinderen. Soms zijn de fantasieen ingewikkeld, meestal kinderlijk eenvoudig -maar alleen Arie komt er op. Dat komt omdat hij een hekel heeft aan 'recht' denken, juist de onverwachte redenering leidt volgens hem tot succes. Vervolgens: Arie smijt met geld. Het past in zijn filosofie: 'ik heb geld, dus ik geniet er van.' Maar ook: een van de weinige argumenten waar mensen werkelijk gevoelig voor zijn is geld. Wil je dus iets gedaan krijgen van taxichauffeur, hotelportiers of zo maar een jongetje op straat, dan moet je eerst even wapperen met een stukje bankpapier.' Deze geldsmijterij van Arie is een doorn in het oog van Jan en ettelijke malen hebben ze er een stevige ruzie over. Vooral Arie's tips aan taxichauffeur liggen Jan zwaar op de maag. En tenslotte: Arie heeft een enorme eetlust. Meermalen wordt de toch al schaarse stilte in de boeken verstoord door. het knorren van Arie's maag. Arie eet nooit zo maar een uitsmijter, maar altijd een dubbele. Tijdens een bezoek aan een hroodjeswinkel nuttigt hij in de kortste keren zes broodjes ei en twee broodjes tartaar en vergeet nooit ook nog vier broodjes kaas te laten inpakken. Arie Roos zou je nooit zelf willen zijn, maar hij is de ideale vriend.

Praatjes

Onder leiding van Arie beleven de drie onafscheidelijke vrienden hun avonturen. Neem bijvoorbeeld die prachtige kwestie met de smokkel van kunstschatten, verdeeld over de drie delen Kunstgrepen met kunstschatten, Bombarie om een bunker en Ali Roos als Arie Baba. Het begint er allemaal mee dat Arie's vader, de reder Roos, via een matroos heeft gehoord dat aan boord van een van zijn schepen gesmokkeld wordt. Wat, is onduidelijk. Nou hebben de Roos-boten een goeie naam bij de Amerikaanse douane, maar het aan het licht komen van smokkelpraktijken zou daarin wel eens verandering kunnen brengen. Dus port vader Roos zoon Arie, Jan en Bob om eens onopvallend aan boord van het bewuste schip poolshoogte te nemen. Een klusje naar de zin van de heren, dat valt te begrijpen! Het schip ligt nog in de haven van Amsterdam, maar zal dezelfde avond uitvaren. Arie, Bob en Jan doen alsof ze het schip gewoon eens willen bezichtigen en proberen er door praatjes met hemanningsleden achter te komen wat er voor onregelmatigs gebeurt. Dat geeft wel enkele vermoedens, maar geen zekerheid. Dus verzint Arie een van zijn bekende fantasieverhalen. Hij vertelt een aantal matrozen dat Bob nogal wat geld heeft verdiend in Nederland en dat hij dat nu naar Amerika wil brengen zonder dat zijn (Bobs) vader er achter mag komen hoeveel hij precies heeft. Via een bank kan dus niet, het moet gesmokkeld worden. Wie wil dat klusje voor 500 dollar op zich nemen? Niemand wil het, maar het leidt wel naar de smokkelaars, die op heterdaad betrapt worden bij het binnenhalen van een nieuwe lading. Het blijken dichtgesoldeerde zinken kokers te zijn. Een van de smokkelaars laat los dit ze de kokers altijd krijgen van Kees de Hondeman, die in de Warmoesstraat woont. Dus op naar de Hondeman!

Dat blijkt een nogal zielige, onbetekenende figuur te zijn, die hen echter wel de naam van zijn baas geeft: de kunsthandelaar Kresse. Arie en Bob gaan Kresse bezoeken, maar die bluft hen af. Jan is echter bij de Hondeman onder bed gekropen en ja hoor, zodra Kresse Arie en Bob heeft geloosd, gaat hij naar de Hondeman toe om die eens flink de les te lezen over het feit dat hij gekletst heeft. Jan hoort dat Kresse de Hondeman naar Belgie stuurt, met een zinken koker in zijn auto verborgen. Die moet hij de volgende dag afleveren aan iemand, die zich op een bepaalde manier bekend zal maken. Natuurlijk gaan de drie vrienden ook naar Belgi‰. Ze overvallen de Hondeman, binden hem vast op z'n hotelbed en gaan er van door met de koker. Wat blijkt nu? Er zit een opgerold schilderij in, dat het bekende Wilhelm Tell-tafereel voorstelt. Terug in Amsterdam zoekt een vriend van vader Roos uit dat het ... een originele Wenkelbach is, een Zwitserse schilder uit de 17e eeuw. Het doek blijkt het laatst gesignaleerd te zijn in 1944, in Turijn .

Als Arie en Bob Kresse met dit feit confronteren, begrijpt deze dat hij door de mand is gevallen. Samen met een bij hem aanwezige Amerikaan Jerry Fuller, overmeestert hij de twee jongens en sluit ze op in zijn geluiddichte hi-fi kelder. Bob heeft nog wel kans gezien een telefoongesprek van Fuller af te luisteren, waaruit blijkt dat de volgende dag bij Luik een hele lading schilderijen over de Duits-Belgische grens zal worden gesmokkeld met een sportvliegtuigje. Vanzelfsprekend worden Arie en Bob bevrijd door Jan en de volgende dag gaat het richting Luik. Het vliegtuigje landt inderdaad op een afgelegen stuk grond en de jongens zien Kresse en Fuller er vandoor gaan met de buit, aangereikt door de piloot. Het vliegtuigje heeft echter onherstelbare schade opgelopen en de vrienden ontfermen zich over de piloot, die Dick Parsons blijkt te heten. Van hem horen ze nu de werkelijke toedracht van de smokkelaffaire. Parsons en zijn vriend Fuller zijn soldaten uit het Amerikaanse leger. Een half jaar geleden, toen ze een dag verlof hadden, waren ze de bergen in Zuid-Duitsland in gegaan en hadden daar op een afgelegen plaats de ingang van een bunker gevonden, die vrij was gekomen door een grondverschuiving. In de bunker vonden ze achter een stalen deur een ruimte met daarin een fantastische collectie kunstschatten, bestaande uit beelden en schilderijen.

Het was natuurlijk gauw duidelijk dat die in de oorlog door de Duitsers waren gestolen en daar opgeborgen. Parsons en Fuller zagen hun kans om door de verkoop van de schilderijen in een klap binnen te zijn. Maar wie zou deze gestolen doeken willen kopen? Fuller komt op het idee het in Amsterdam, waar het wemelt van de kunsthandels, te proberen. Daar komen ze in contact met Kresse, die het spul via de Roosboot wel kwijt kan. En zo brengen ze mondjesmaat de schilderijen naar Amsterdam, verborgen in de linnen kap van hun auto. Toen de smokkel echter ontdekt werd, werd het tijd om in een klap alles kwijt te raken. Vandaar de tocht met het vliegtuigje.

Rauspartij

Parsons ontpopt zich spoedig als een oerdomme Amerikaan, vol bewondering voor zijn vriend Jerry, die altijd al het denkwerk opknapt. Hij kan maar niet begrijpen dat Fuller en Kresse er vandoor zijn met de buit en hem laten stikken. Nu komt het genie Roos weer in actie. Dankzij zijn verbluffend hersenwerk wordt het duidelijk dat Kresse en Fuller in Humbeek zitten, een plaatsje aan het kanaal Brussel-Antwerpen, waar Kresse een huis heeft. Daar gearriveerd, blijkt Kresse de buit aan het verzilveren in Antwerpen, maar Fuller zit rustig in het bad! Er ontstaat een reeks vechtpartijen, waarbij nu de ene, dan de andere partij de overhand heeft. (Parsons heeft weer de zijde van Fuller gekozen).

Het eind van het liedje is dat de villa van Kresse in de fik vliegt. Kresse is dan al terug uit Antwerpen en wordt door Arie onder handen genomen. Dat gaat zo: 'Kijk eens, beste Kresse,' begon hij, 'ik besef dat het pijnlijk is om aandachtig te moeten luisteren naar een belachelijk dikke jongen met rood haar en sproeten, maar ik zou het toch maar even doen. Wij hebben je in Amsterdam gewaarschuwd dat we niet met ons lieten sollen. Jij wou toch sollen. Daarna hebben we je nog een keer de wacht aangezegd. Maar je wou weer niet luisteren. Je wou per se te slim af zijn. Bovendien heeft jouw vriendje Jerry een splinternieuwe, door ons gehuurde Ford in het kanaal geduwd.' Zo maakt Arie Kresse tienduizend gulden lichter. Kresse knijpt er daarna echter op een handige manier tussen uit. Het strijdtoneel verplaatst zich vervolgens naar Antwerpen. Beide partijen ontmoetten er elkaar 's nachts weer, wat de zoveelste rauspartij oplevert. Bob, die achter Parsons aanzit, komt met deze Parsons per ongeluk terecht op een truck die buizen vervoert naar Duitsland. Arie en Jan sporen, door alweer een slimme Roos-zet, de plaats op waar Kresse de vorige avond de schilderijen heeft gedropt. Het blijkt een meubelvervoerbedrijf te zijn. De doeken zijn al verborgen in een kist om dezelfde dag nog naar Kopenhagen vervoerd te worden. De jongens veroveren de truck en rijden naar Duitsland, waar Bob inmiddels Parsons heeft overmeesterd. Die wijst ze de weg naar de bunker waar alles is begonnen en waar ze het restant van de kunstschatten aantreffen. Door een anoniem briefje brengen ze de Duitse autoriteiten op de hoogte van hun vondst en daarmee eindigt deze avonturenreeks.

Wat maakt de Arie Roos-boeken nou zo aantrekkelijk? De meest simpele (en niet de slechtste) verklaring lijkt me dat ze gewoon leuk, spannend en goed geschreven zijn. De uit den treure herhaalde grappen over Arie's uiterlijk en Jan's zuinigheid vervelen eigenlijk nooit, in elk avontuur zijn er steeds wisselende kansen en het geheel wordt opgediend met een ondertoon van nonchalance, die het lezen er nog plezieriger op maakt. Toch is er misschien nog een andere reden, namelijk dat de boeken geschreven zijn dwars tegen alle pedagogische principes van de jaren vijftig in. Dat komt tot uiting in twee punten. Allereerst de afwezigheid van ouderlijk gezag. De ouders hebben geen enkele greep op de jongens. Af en toe wordt er wat gesputterd als de vakantie weer zonodig gebruikt moet worden voor een dolle reis naar Engeland of Honoloeloe, maar daar blijft het bij. In hun hart zijn de diverse ouders zelfs trots op hun zoons. 'Zeg Arie.'
'Ja, pa?' 'Ik ben toch blij dat ik jou als zoon heb en niet een braaf, bleekneuzig jongetje met een stalen brilletje op.' 'Ja, pa.' (In: Een raderboot als zilvervloot).

Ten tweede is er het feit dat de drie vrienden over bijna ongelimiteerde hoeveelheden geld beschikken en dat gebruiken ook. Als eenvoudig lezertje kreeg je in die tijd een kwartje zakgeld in de week en op vakantie ging je naar de Waddeneilanden. Zo niet de heren Roos, Prins en Evers... Apart moet nog genoemd worden het veelvuldig hanteren van uiterlijkheden en stereotypen, wat de herkenbaarheid van personen en situaties vergroot. Boeven hebben altijd haviksneuzen en rattengezichten, tantes zijn zonder uitzondering vervelend en Belgen, vrouwen en negers behoren niet tot de slimsten der aarde. Willy van der Heide lijkt vooral geen negervriend. Onze zwarte broeders worden regelt matig aangeduid als aapmens of chimpansee. In de eerste drukken van Drie jongens op een onbewoond eiland komt zelfs de term nikkers voor, maar die is in latere drukken vervangen door wilden. In Heibel in Honoloeloe komt de volgende passage voor (Bob komt een bar binnen) 'Een barkeeper met een voorhoofd dat tussen wenkbrauwen en hoofdhaar beslist niet meer dan een centimeter hoogte mat, wat hem deed lijken op een kwaadwillige aap, kwam omhoog duiken van achter de tapkast. 'Hallo, zei hij en bewoog de wenkbrauwen vragend omhoog wat zijn voorhoofd terugbracht tot een halve centimeter.' Later wordt dezelfde barkeeper nog eens omschreven als 'mislukte zoon van een afgekeurde baviaan.'

Ik heb er geen haat tegen Belgen, vrouwen en negers van overgehouden.