home  -  tijd in BEeld  -  bibliografie  -  werken  -  feuilleton  -  nieuwsbrief  -  de media  -  zeijlstra  -  zeerust  -  diversen

gepubliceerd op 31/10/2004
laatste wijziging 01/11/2018
reacties en suggesties: e-mail naar simon kuipers  
Terug naar de
vorige pagina

lees meer uit NRC Handelsblad
9 oktober 1998

Kinderboekenweek feest der leesverpesters; Beschermt ons kroost tegen het goede boek

Paul Steenhuis

Naast bekroonde kinderboeken, heb je geminachte kinderboeken. Critici veroordelen al ruim een eeuw stelselmatig boeken die kinderen het liefst lezen. Dat maakt de roep tijdens de Kinderboekenweek om het 'leesplezier' bij kinderen te bevorderen, hypocriet.

Het lezende kind is al ruim een eeuw een bedreigde diersoort. Dat het nu, vlak na Werelddierendag (4 oktober), tijdens de Kinderboekenweek alle aandacht krijgt en vertroeteld wordt, ligt dan ook voor de hand.

Koop onze boeken, roepen de uitgevers in koor naar de kinderen (en hun ouders, die betalen moeten). Lees onze boeken, brommen de schrijvers. Leen onze boeken, wenken de bibliotheken. De Kinderboekenweek is een reidans rond het lezende kind, een spetterende tiendaagse manifestatie om het kind te verleiden tot het geschreven woord. Vandaar de feestelijke prijsuitreikingen aan bekroonde kinderboekenauteurs, vandaar de vrolijke acties in de boekwinkels, van ondermeer Teun Theepot, een levensgrote, wandelende theepot van de hoofdsponsor van de Kinderboekenweek, thee- en koffiefabrikant Douwe Egberts. Dat alles onder het motto: 'Lezen is gezellig en bij gezelligheid hoort thee.'

Het lijkt een feest, de Kinderboekenweek, maar het is een wanhoopsdaad.
Want het lezende kind is, meer dan ooit, in gevaar. Het moet beschermd worden. Overal loeren gevaren die het kind van het lezen afhouden. De televisie. Computerspelletjes. Een partijtje voetbal op straat, of een potje knikkeren. Of gewoon buiten wat rondhangen met leeftijdgenoten.

Nog nooit was het zo erg.
In 1975 was de tijd die jongeren aan lezen besteedden nog bijna vijf uur. In 1995 lazen Nederlandse kinderen per week nog geen twee uur in een boek, aldus een een studie van het Sociaal en Cultureel Planbureau uit 1996. Deze berichten over de 'ontlezing van de jeugd' zorgden voor een schok in het land. In tijdschrift en krant werd alarm geslagen. Deze trend moest worden tegen gegaan. Kinderen moesten ervan doordrongen worden dat lezen leuk is, minstens zo leuk als tv-kijken. Het 'leesplezier' moet voorop staan, hebben de leesbevorderaars bedacht. Vandaar dat hun nationale organisatie, de stichting Lezen, verschillende campagnes is begonnen. In kranten zijn er advertenties met de slagzin 'Lezen Is Leuk'. En op televisie wordt een reclamespotje uitgezonden, op tijdstippen dat jongeren kijken. Daarin zien we twee tieners (m/v) die zich verliezen in een avontuurlijk (m) en romantisch (v) boek: lezen is plezier voor twee.

Professor leesgedrag
De stichting Lezen pakt het ook serieuzer aan. Vorige maand werd aan de universiteit van Utrecht de eerste professor 'leesgedrag' benoemd: Dick Schram. Hij wordt betaald door de stichting. Hij gaat zich vooreerst richten op onderzoek naar leesgedrag van jongeren, adolescenten, met name op mavo-scholen en scholen voor het voorbereidend beroepsonderwijs. "Of daar nog gelezen wordt, vraag ik me af", somberde hij in deze krant (Boekenbijlage, 18 september 1998). Hij wees op nog een andere factor die het lezende kind bedreigt: de problemen die een steeds grotere groep in Nederland geboren jongeren heeft met de beheersing van het Nederlands. Ze krijgen als kind thuis, van hun allochtone ouders, geen Nederlandse liedjes als 'Zagen zagen, wiedewiedewagen' te horen. Daar beginnen de problemen al.

Want, zoals Annie M.G. Schmidt in 1954 schreef: 'Dit is het begin van alle literatuur: Zagen zagen, wiedewiedewagen... Misschien mag het ook zijn Schuitje Varen, Theetje Drinken..., maar de bakerrijmpjes zijn het begin. Het onontbeerlijke begin. Van daaruit gaan we verder, van Schuitje varen naar Van Schendel, van Zagen Zagen... via Ot en Sien tot Homerus toe.' (In: Van schuitje varen tot Van Schendel).

Jong geleerd, oud gedaan, is het idee. Wie als kind vertrouwd raakt met boeken, goede boeken, zal als volwassene eerder waardering hebben voor en toegang tot de geschreven bronnen van onze beschaving. Een kind dat literair verantwoorde jeugdboeken leest, grijpt straks naar Goethe, Dante en Shakespeare, zo luidt de redenering. Als we een niet-lezend volk worden, gaan de fundamenten onder onze cultuur wankelen.

Vandaar dat nu, tijdens de Kinderboekenweek, alles uit de kast wordt gehaald om kinderen op het plezier in lezen te wijzen. Daar is weinig op tegen. Iedereen, zou je denken, wil dat een kind met plezier een boek leest. Toch is dat een misvatting. Want de liefhebbers van het betere kinderboek, de jeugdliteratuurcritici en pedagogen, hebben in de afgelopen honderd jaar bijna niets anders gedaan dan het plezier in lezen bij kinderen bestrijden. Ook rond 1900 wilden zij het lezende kind al beschermen. En dat moest ook toen al vooral beschermd worden tegen de boeken die de kinderen zelf het liefst lazen. Over alle jeugdboeken die kinderen de afgelopen eeuw met het meeste plezier lazen hebben leesbevorderaars banvloeken uitgesproken. Ze hebben, soms met succes, geprobeerd die boeken uit handen van kinderen te houden, bijvoorbeeld door ze uit bibliotheken te verbannen.

De voornaamste bestrijders van leesplezier van kinderen de afgelopen eeuw zijn de propagandisten van het betere kinderboek geweest. 'Deze prikkellectuur doet kinderen veel kwaad; ontwikkelt den zin voor grove affecten, en staat een gezonde ontwikkeling van den smaak in den weg. Het is in één woord gevaarlijk goed', schrijft J. Lens in 1919 over zowel de Dik Trom-boeken en 'het prul Pietje Bell'.

Het eerste boek over de dorpse dikke deugniet Dik Trom, Uit het leven van Dik Trom verschijnt in 1891. Schoolmeester C. Joh. Kieviet vond dat kinderen eens wat anders voorgeschoteld moesten krijgen dan verhaaltjes die uitsluitend bevolkt werden door brave en opvoedkundig verantwoorde wezentjes. Het duurt jaren voor de eerste druk is uitverkocht, en het boek wordt door de kritiek aanvankelijk nog welwillend ontvangen. Maar als Dik Trom na de tweede druk, met illustraties van Johan Braakensiek, aanslaat - als de kinderen er plezier in krijgen Dik Trom te lezen - begint het. Er zijn vooral pedagogische bezwaren, tegen Dik die de veldwachter pest, kortom het gezag aantast. Het is een boek met 'gevaarlijk-komische elementen', aldus een criticus in 1910. Als Kieviets Dik Trom door Chr. van Abkoude nagevolgd wordt, en hij in 1914 het eerste boek over Pietje Bell, een bengel uit de stad publiceert, is de boot aan. 'Ploertig' worden beide boeken genoemd - de citaten komen uit het boek Wat heten goede kinderboeken, waarin Anne de Vries de opvattingen over jeugdliteratuur vanaf 1880 geïnventariseerd heeft (Querido, 1989). De weerzin tegen zulke verderfelijke en anarchistische jeugdliteratuur loopt zo hoog op, dat de boeken van Dik Trom in 1928 worden verwijderd uit ondermeer de bibliotheken van de openbare lagere scholen in Den Haag.

Wormcruyt
Na de oorlog wordt in het kamp van de critici de strijd tegen Dik Trom voortgezet: in zijn 'historisch-critisch overzicht' van de Nederlandse kinderliteratuur Wormcruyt met suycker uit 1950, beklaagt D.L. Daalder zich over Dik Trom, die 'het stempel van zijn geestelijke vader' Kieviet draagt, 'in wie noch van spiritualiteit, noch van fijne geestigheid veel was te vinden'. Kieviet schreef volgens Daalder omdat het geld opleverde. Uit het feit dat Kieviet vervolgdelen op Dik Trom publiceerde, bleken zijn intenties: 'eerder money-making dan literaire scheppingsdrift'. Van de geestelijke vader van Pietje Bell moet Daalder nog minder hebben. Hij vindt die boeken beneden peil. Nee, dan weet Daalder wel andere kinderboekenauteurs 'die uitsteken boven de middelmaat en in onze herinnering dienen voort te leven: de dames Van Osselen-Van Delden, Maathuis-Ilcken, Gruys-Kruseman, Kuipers-Van der Koogh (...) Rutten-Pekelharing en Knuttel-Fabius'. Dik Trom daarentegen wordt nog altijd als het favoriete kinderboek beschouwd door Nederlanders van boven de vijftig. (Onderzoek bureau Trendbox, 1998).

Je zou zeggen: de tijden zijn veranderd. Dat is ook zo. Maar de leesbevorderaars zijn niet veranderd. Hun strijd tegen populaire jeugdboeken is onverminderd voort gegaan. In de jaren vijftig en zestig en daarna heet het geminachte kinderboek alleen niet meer 'prikkellectuur' of 'kwartjesroman'. Het zijn de serieboeken met avonturen over helden die kinderen graag lezen, die als 'triviaal' worden bestempeld en als minderwaardig beschouwd.

Van 1935 tot in de jaren tachtig verschenen er 63 delen over de katholieke cowboy Bob Stanhope, beter bekend als Arendsoog, met zijn indianenvriend Witte Veder. Ruim vier miljoen exemplaren heeft uitgeverij Malmberg ervan verkocht - dat kinderen ze graag lazen mag je dus wel vaststellen.

De critici vonden het niets. 'Jongens van 11/12-14/15 jaar zullen dit een machtig spannend boek vinden. Niet om aan te bevelen', luidt het oordeel van mevrouw S. Cohen-Van Dorp in 1979 over deel 39 ...alias Arendsoog!, in een korte bespreking die zij ten behoeve van het Bureau Boek en Jeugd voor het het Nederlands Bibliotheek en Lektuur Centrum (NBLC) in Den Haag maakt. Over deel 30, Een amulet voor Arendsoog, stelt een collega van haar: 'Dit ondermaatse verhaal, voor sommige jongens in een aantrekkelijk pakje gestoken, verdient geen enkele aanbeveling.' En de Nederlandse jeugdbibliothecarissen krijgen als aanbeveling dat het eerste Arendsoog-deel pas 'bij herhaaldelijke en veelvuldige vraag' kan worden gegeven. Je moet dus eerst lang zeuren en flink volhouden, anders krijg je Arendsoog niet te lezen, als het aan de NBLC-critici ligt. Om die reden schreef Frits Abrahams in een vraaggesprek in Vrij Nederland (26-7-1980) met Arendsoog-auteur P. Nowee (die de serie van zijn vader J. Nowee overnam) dat de grootste vijanden van Arendsoog niet in de Blauwe Bergen zitten maar in Den Haag, bij het NBLC.

Vooral bij populaire serieboeken luidt de kritiek steevast dat het om clichématig opgezette, slecht geschreven jeugdlectuur gaat: pulp voor kinderen, hapklare brokken, waarmee je de smaak van opgroeiende lezertjes niet moet verpesten. De reacties op het grote succes van de jeugdboekenreeks de Kameleon is wat dat betreft exemplarisch. Het gaat om een zestigdelige serie die de timmerman H. de Roos tussen 1948 en 1991 schreef, over de avonturen van twee Friese jongens, de tweeling Hielke en Sietse, met hun motorbootje de Kameleon. Dertien miljoen boeken zijn er verkocht sinds het eerste deel, De schippers van de Kameleon verscheen bij uitgeverij Kluitman. Begin jaren tachtig gingen er jaarlijks een half miljoen boeken over de toonbank, dus om te zeggen dat Nederlandse kinderen die boeken met plezier lazen, is haast een understatement. De Kameleon-boeken zijn verslonden, en de Kameleon wordt door volwassen Nederlanders onder de vijftig als hun favoriete kinderboek aangeduid (onderzoek Trendbox, 1998).

'Burgerlijk', 'clichématig' en 'ongeëmancipeerd' vonden de critici de reeks. In het blad Jeugd in school en wereld werd in 1978 het arbeidsethos van de hoofdpersonen ernstig aangevallen: dat de vader in de serie, de smid Klinkhamer altijd maar hard werkt, en zijn zoons pas een blik benzine voor hun motorboot krijgen als ze een karweitje hebben opgeknapt, stoorde de criticus bovenmate: 'Vaak onbewust zullen kinderen de denkpatronen uit dit boek overnemen. Het voortbestaan van het bestaande kapitalistische systeem lijkt hiermee verzekerd!'

Reactionaire, kapitalistische, discriminerende, seksistische, slecht geschreven kinderboeken: als de Kameleon een Russische of Chinese kinderboekenserie was geweest, dan was schrijver Hotze de Roos zeker veroordeeld tot opsluiting in een heropvoedingskamp voor staatsgevaarlijke kinderboekenauteurs. Nu kreeg hij alleen zijn hele leven lang geen kinderboeken-prijs van de critici: een milde straf.

Annie M.G. Schmidt
Zelfs de om haar stijl bewierookte kinderboekenschrijfster Annie M.G. Schmidt kreeg het in 1972 aan de stok met critici die in kinderboeken het ideale middel zagen om de culturele en seksuele revolutie te bevorderen. In Vrij Nederland werd ze aangevallen door Vara-medewerkster Jetta van Leeuwen. Schmidts populaire kleuterhelden Jip en Janneke deugden volgens haar niet, omdat Jip niet 'trots zijn pikkie' aan Janneke liet zien. Dit zou Jip nu juist wel moeten doen, want dan zouden lezeresjes op jeugdige leeftijd al begrip krijgen voor het feit dat jongetjes anders geschapen zijn dan meisjes - en niet pas als ze onzekere pubers waren. Het zou heel wat trauma's bij opgroeiende kinderen voorkomen, als jeugdboeken kinderen van jongsaf aan de harde realiteit (ruzie, overspel, scheiding) zouden tonen, in plaats van hen te bedriegen met droomwereldjes in boeken, vond Van Leeuwen. Jip en Janneke moesten dood verklaard worden.

'Met Jip en Janneke moet er dan nog heel wat kinderliteratuur dood verklaard worden, waarin geen pikkie wordt vertoond,' schreef Schmidt in een antwoord aan Van Leeuwen (geciteerd in Wat heten goede kinderboeken). Nieuw calvinisme, noemde Schmidt die roep om harde, realistische jeugdboeken: 'Omdat de wereld zo boos is, mag je niet lachen, niet genieten, niet spelen, niet gek doen.' Kinderen hebben volgens haar juist behoefte aan warmte, veiligheid, bescherming en geruststelling, stelde Schmidt in haar weerwoord aan Van Leeuwen: 'O zeker, ze willen ook van huis weg, het boze bos in. Eventjes, om weer veilig thuis te komen.'

Kinderboeken waarin het goed afloopt met de hoofdpersonen staan nog altijd in een kwade reuk bij leesbevorderaars. In 1989 verscheen bij uitgeverij Querido een vuistdik standaardwerk over de geschiedenis van het kinderboek in Nederland en Vlaanderen van de middeleeuwen tot en met de twintigste eeuw, De hele Bibelebontse berg. Het had een haar gescheeld, of de meest gelezen na-oorlogse kinderboeken, series als Arendsoog, de Kameleon en Bob Evers, waren niet aan bod gekomen bij de behandeling van deze 'hele' Bibelebontse berg. Dat blijkt uit het hoofdstuk dat de neerlandicus Harry Bekkering aan deze 'avonturenboeken' wijdt. Een groot deel van dat hoofdstuk bestaat uit een verantwoording, een verontschuldiging bijna, waarom hij toch over dit soort boekjes schrijft: 'Nog sterker dan bij het historische jeugdboek dringt zich de vraag op of dit genre niet bij uitstek een triviaal genre is en derhalve niet waard om genoemd te worden', stelt hij. Deze boeken die kinderen het liefst lezen, horen dus eigenlijk helemaal niet op 'de hele Bibelebontse berg', dat valt uit Bekkerings woorden wel op te maken.

Het zijn louter clichématige opgezette boeken, deze serieboekjes, geschreven volgens het principe: De Goede Afloop Vertragen, stelt Bekkering. Inmiddels is de populariteit van zulke avonturenboeken wat afgenomen, en lezen kinderen graag spannende boeken met griezelverhalen - het liefst serieboeken over vampiers, weerwolven en dergelijke. Een van de populairste Nederlandstalige jeugdgriezelboekenauteurs is Paul van Loon en ook hij heeft het zwaar te verduren bij de critici. 'Snelbedachte griezels van bordpapier', zou hij scheppen. En in een vraaggesprek in de Volkskrant van 30 juli 1998 krijgt hij te horen dat hij niet-griezelige 'formuleboeken' schrijft.

Nog steeds regeert de opvatting, dat boeken die kinderen met plezier lezen minderwaardig zijn. De staatssecretaris van cultuur, R. van der Ploeg, sprak afgelopen zondag, bij de opening van de Kinderboekenweek, tijdens de uitreiking van de Gouden en Zilveren Griffels, vol dédain over 'hapklare brokken', daarbij doelend op boeken die kinderen graag en makkelijk kunnen lezen. Vandaar dat hij dan ook, als nobele, leesbevorderende geste, bibliotheken in de 'zwarte scholen' een pakket met bekroonde kinderboeken gaf, zodat de moeilijk lezende allochtone kinderen hun tanden in iets goeds kunnen zetten. Ik heb niets tegen bekroonde kinderboeken en al helemaal niet tegen kinderen die graag bekroonde kinderboeken lezen. Maar uit onderzoek naar leesgedrag, ondermeer in Amerika (aangehaald in het boek Het verschijnsel jeugdliteratuur uit 1993 van Rita Ghesquire), blijkt dat kinderen bekroonde boeken vaak veel te moeilijk vinden, niet begrijpen wat er zo bijzonder aan is en de leeslust helemaal verliezen als ze alleen maar leeskost voorgezet krijgen waarvan volwassenen de inhoudelijke of stilistische kwaliteiten zo prijzen.

Blijvende liefde
Jeugdige lezers hebben weinig leeservaring en amper oog voor zulke literaire verrukkingen. Ze lezen graag grappige en spannende boeken. In een bepaalde fase van hun ontwikkeling lezen de meeste kinderen graag de zo gewraakte serieboekjes, juist omdat die zo clichématig zijn opgezet. Het bevordert het gevoel bij jonge lezers dat ze een tekst al lezend beheersen, en ze kunnen beter de tekststructuren doorzien. Sterker nog: het lezen van de geminachte serieboeken is bij de meeste kinderen een voorloper, een voorwaarde tot de ontwikkeling van het volwassen 'intensieve lezen'. Dat wil zeggen: kinderen die serieboeken als Arendsoog, de Kameleon of de griezelboeken lezen, zullen als volwassene eerder Mulisch, Reve of Plato opslaan. Serieboeken bevorderen bij jonge lezers eerder een blijvende liefde voor lezen dan veel van de verantwoorde, bekroonde kinderboeken. De schrijvers van zulke geminachte kinderboeken, die het talent hebben kinderen te boeien, hebben de afgelopen eeuw meer bijgedragen aan de leesbevordering en de liefde voor de letteren dan alle kritische en verontruste leesbevorderaars bij elkaar. Vandaar dat het lezende kind beschermd moet worden. Niet tegen 'slechte jeugdboeken', maar tegen de oordelen en invloed van overijverige leesbevorderaars.