home  -  tijd in BEeld  -  bibliografie  -  werken  -  feuilleton  -  nieuwsbrief  -  de media  -  zeijlstra  -  zeerust  -  diversen

gepubliceerd op 17/11/2002
laatste wijziging 03/05/2016
reacties en suggesties: e-mail naar simon kuipers  
Terug naar de
vorige pagina

Onderstaand artikel is voor het eerst gepubliceerd in De Nieuwe Clercke, 18 december 1976, pagina 22-25.

De tekst is ook opgenomen in Wetenswaardigheden over Willem Waterman, een uitgave in eigen beheer van Ton en Hans Kleppe, Dordrecht 1995, pagina 204-207


 
Artsen, Hoeren en Revolutionairen worden Geboren en niet Gemáákt

DEEL II: DE ARTSEN

(met enig literair stuntwerk op medisch terrein)

Weinigen zijn zozeer doordrongen van het belang van een academische graad als ikzelve. Laten wij dat vooropstellen. Vandaar ook, dat ik mijn dochter (17) op de meest patriarchaal gestrenge wijze heb toegevoegd:
"In mijn huis géén doctorandussen. Is dat goed begrepen? Je kunt komen aanzetten met een sitarspelende mondhygiënist en zelfs een acuut agoog wil ik als voorbijgaande fase nog wel even pruimen, maar een doctorandus erken ik niet, en werkt mij op als een rode lap op een juntakolonel".
Juist. Bij mij thuis geen weifelmoedige Spock-reacties. Aangaande deze opvoedkundige down zijn weinige visies mogelijk. Wat moet men zeggen van iemand die eerst twee generaties Amerikanen volledig heeft verpest en aan het slot van deze prestatie ietwat achteloos publiceert dat hij zich, after all, heeft vergist? Zoiets staat toch op één verheven niveau van schoonheid met het stralende denkbeeld, dat Karl Marx vanuit zijn Londens graf zou herrijzen om via wat mediamieke dames wereldkundig te maken, Dat "Das Kapital" bedoeld was als parodie op de Duitse filosofie. Of om zijn Pruisische, aristocratische officiersdochtersvrouw terug te pesten vanwege haar inadequaat gedrag in bed? Kan men op deze visie niet promoveren?

* * *

Dus: Spock was ofwel een der grootste practical jokers aller tijden; van een grandeur en kaliber dat ons de adem besnoert óf hij is al sinds oertijden in dienst van het Kremlin. Er is desnoods nog een derde, maar voor mij wat te disculperende visie mogelijk: dat elk volk niet alleen de regering krijgt die het verdient maar tevens de psychologen doctorandussen en psychiaters waaraan het te gronde zal gaan (Vgl. zes delen Willem Gibbon Waterman: Decline and Fall of the Intellectual Empire).
Er bestaat geen terrein ter wereld (buiten het militaire) waarop aspecten van scherpe humor en themata van vitale ernst elkaar zozeer afwisselen als in het medisch bedrijf. Deze elementen zullen dan ook in dit artikel onvermijdelijk vermengd moeten blijven. Ongeveer in de stijl van de plattelandsarts die verbeten uitriep:
"En opereren ZAL ik leren, al gaat het me honderd boeren kosten!"
en zoals de moderne heren psychiaters vermoedelijk strijden voor:
"TBR - patienten ZULLEN we los rond laten lopen, al gaat het ons honderd lustmoorden kosten!"

* * *

Het behalen van een erkende medische graad is van belang. Wij kunnen geen beunhazen en kwakzalvers op het mensdom loslaten. En dat men het schone vak van huisarts langzamerhand beschouwt als nog juist goed genoeg voor onderbetaalde zwoegers en ploeteraars, zodat men zo snel mogelijk dient te streven naar een Specialisatie, waarbij de handen niet zo vuil worden en veel hogere prijzen kunnen worden berekend, is een begrijpelijke trek. Een arts is ook maar een mens, nietwaar, hoewel de patient nimmer de grove fout mag maken, zulks te denken.
Toch struikelt men over vreemde observaties.
Er bestaat in Nederland een arts met de initialen v.d.H, afkomstig uit eenvoudige familie, dewelke huwde met een meisje uit evenzeer eenvoudige familie. De man wilde graag arts worden en hoe doet men dat dan? Men hokt een beetje en doet het zuinig an, men studeert nijver door. Men gaat een beetje trouwen en men studeert dóór. Er komen wat kinderen en men studeert dóór. Nu was de man in kwestie niet - wat men noemt - een gebóren arts. Hij had er echt een hoop moeite mee, om al die geleerdheid in zijn hoofd te krijgen. Dat is een menselijk iets, want we kunnen niet allemaal als hoogviiegers ter wereld komen. En je hebt evenzeer rekenwonderen zowel als wiskundigen die nóg elke dag een rekenlineaal moeten hanteren. Maar bij deze knaap zat het tóch wat hinderlijker in elkaar.
De man heeft niet eens getracht, zijn professie uit te oefenen als huisarts (vele Nederlanders onwetend van het onheil dat hen bespaard is gebleven) maar stuurde metéén aan op specialisatie in de psychiatrie. Zoiets moest peremptoir verboden zijn. De eerste de beste snotneus die niets meer van vrouwen afweet dan van de verpleegster die hij als semi-arts even in de linnenkamer heeft gepakt, en wiens diepste levenstrauma bestond uit het total loss rijden van een tweedehands VW na wat bier op de verjaardag van tante Truus, die voorts alleen maar met zijn neus in boeken heeft zitten blokken, die wordt zomaar meteen op levende volwassenen losgelaten.
Die zit van achter zijn bureau te oordelen over de problemen van een lastig manneke, dat bij het bombardement van Rotterdam vrouw en kinderen verloor en de hele oorlog dóór bij de koopvaardij voer op hoogoctaan-tankers, tweemaal werd getorpedeerd en zich verbijsterd dag en nacht afvraagt waarom en waarvoor hij nog leeft. (Freud zegt hier niets over).
Bij physieke kwalen bestaat er redelijk houvast. Bij wat bekend staat als "De acute buik" kan men checken via auscultatie, temperatuur, locatie van pijn, urine- en bloedmonsters enz. Maar het verdomde bij dat vage terrein van psychologie en psychiatrie is, dat iedereen er maar naar eigen waandenkbeeld of mis-interpretatie op los kan experimenteren. Reden, waarom alle medische warhoofden, oplichters, zelfbegoochelaars en sociale Strebers zich bij voorkeur dáárop storten. Vooral het type van de sociale Streber zit mij hooglijk dwars. Daarop is bij uitstek het oudnederlandse gezegde van toepassing:
"Als Niet komt tot let ... kent Iet zichzelve niet".
Het zijn doorgaans personen uit schamele families die als werkstudent huwen met een verpleegster, een schooljuffrouw of een bibliothecaresse van even eenvoudige komaf en op háár inkomen afstuderen.
Maar ... zodra deze plurken zich "psychiater" mogen noemen, krijgen zij vrouwelijke patienten uit een beter milieu. Dan is alras de eerste vrouw niet "goed genoeg" meer voor meneer de Dr., en wordt zij aan de kant gezet voor een dame met een duurder accent.
In het specifieke geval van onze arts (ze zijn toch zo dol op "case histories?") lag het nog ietwat kwalijker. Omdat de man zo moeizaam studeerde, eiste hij van zijn vrouw dat zij nachten achter elkaar met de handen in de schoot zat toe te luisteren terwijl hij hardop zijn medische studieboeken opdreunde. Telkens en telkens weer. De vrouw (zwanger of niet) en als eenvoudig meisje diep onder de indruk van deze stortvloed van geleerdheid, bracht dat allemaal nog wel op. Zij bracht het zelfs nog op, nadat het oudste jongetje vreemde gedrags-stoornissen ging vertonen. Maar de bede kort na elkaar geboren jongetjes waren minder volgzaam. Die huilden. Die waren lastig. Dus mijnheer de arts ging hen tabletten geven. Kalmeringstabletten - slaaptabletten en verdovingstabletten. Want Pa moest zo nodig HOGEROP ....
Pas toen de beide kinderen steeds verontrustender storingsverschijnselen gingen vertonen, en andere artsen op het toneel verschenen, viel ineens het geschrokken woord:
"Maar, collega .... wist u dan niet dat dit speciale preparaat bij jonge kinderen hersenbeschadiging kan veroorzaken?"
Maar deze zelfde man, met een witte jas aan, kan U morgen met één pennestreek voor ontoerekenbaar verklaren.

* * *

Ik heb vrij diepgaand met de medische wereld te doen gehad. De voorgeschiedenis is een spektakelstuk op zichzelf. Evenals in het Evangelie van Lucas dient zulks te beginnen:
"Het was in die dagen, dat ....
dat mijn makker J.A. Luberti en ik wat sherry zaten te zwelgen aan een cafétafel. Deze zelfde JAL (onder ons bekend als "Hasse") had ik in onze wilde jaren maandenlang gemanipuleerd als robot-redacteur bij De Haagse Post. Dat wil zeggen: hij kon zelf geen regel passabel Nederlands schrijven, maar toch wilde hij graag in het oog van de familie een "schrijvert" zijn. Nou - waarom niet? Hij verzocht mij dus, of hij uit mijn archief wat "ouwe short stories" van mijn hand "waar ik toch niks meer mee deed" mocht meenemen, er zijn eigen naam onder zetten en die dan gaan uitventen bij weekbladen en tijdschriften. Nou - waarom ook niet? Iedereen die al zo lang schrijft als ik hééft natuurlijk thuis een soort van literaire dump.
Het was een prachtige zomermiddag en ik woonde toen op de Frederik Hendriklaan in een enorme parterre met wuivende shantung gordijnen, twee afgaanse windhonden, plus een voor- en achtertuin. Wij zaten jolig witte wijn te slikken en wuifden onze Hasse opgewekt toe, zoals hij vertrok met zijn smalle actetasje onder de arm geklemd.
"Ze donderen je alle redactietrappen af met die troep!"
riep mijn vriendin Impi hem nog bemoedigend na.
Om half zes stond de zon aanmerkelijk lager, maar we zaten nog steeds van die witte wijn te lebberen. En dáár kwam Hasse weer de voortuin in .... helemaal onbeschadigd, maar wat verwezen. Zweverig. Wij begroetten hem met luid gejoel (we hadden hem intussen helemaal vergeten) drukten hem een glas in de hand en het duurde een hele tijd, eer iemand van ons aan hem vroeg:
"Oja, zeg, hoe ging het? Heb je wat verkocht?"
Waarop Hasse wat slikte, wat kuchte en schor zei:
"Ik ben aangenomen als redacteur van De Haagse Post".
Het werd stil. Het bleef een hele tijd stil. Later zei mijn spitse vriend Van der Steenstraten hierover:
"Willem .... weet je welk gevoel mij bekroop? Als je een kind een klappertjespistool geeft en je zegt: mik nou maar op die Domtoren daar, en hij doet het, en jij kijkt om, en de hele Domtoren is weg ...."
Lieve lezer: het is soberweg precies zo gebéürd! Maar onze satanische en spotzieke breinen lieten het daar natuurlijk niet bij. Op grond van die "ouwe short stories waar ik toch niks meer mee deed" en die onze Hasse gepresenteerd had als zijn eigen werk, was hij ter plekke aangenomen als redacteur, ingaande de 15de van de maand. De enige moeilijkheid bleef, dat hij niet één regel zelfs voor de MULO acceptabel Nederlands kon schrijven. Maar dat was voor óns natuurlijk juist de kick.
Ik heb dat drie volle maanden lang vol kunnen houden. Zijn hoofdredacteur: de man die hem toen aannam, heette Burgers. Na die drie maanden viel hij tenslotte door de mand. Ik deed des avonds zijn werk voor hem, en soms, als hij op de redactie helemáál knel liep, rende hij naar een onbewaakte telefoon of met een smoesje naar de cafetaria om de hoek om te vragen hoe het moest. Zelfs des ochtends mijn bed uit!
"Heb je een potloodje daar? ...
"Jaja ... , heb ik hier".
"Schrijf dan maar op".
Ik was wel een beetje nijdig dat hij me nooit één cent van zijn salaris afstond, maar ja . . . het gaat om het spel en niet om de knikkers. En HIJ zat de hele dag in de zenuwen en wij lachten ons wezenloos. Op de duur wist iedereen in Den Haag het, behalve de Haagse Post.

* * *

En deze zelfde Hasse, die nog niets van zijn literaire ambities had verloren, was inmiddels artsenbezoeker geworden, eerzaam gehuwd, en benaderde mij met een plan:
"Willem, ik wil een medisch blad gaan oprichten. Een blad voor artsen, dus. Maarre..."
"Ik snap het al", zei ik. "Ik moet dat blad in elkaar zetten. Maar wat doe JIJ dan?"
"Ik zal zorgen voor de advertenties", zei Hasse.
Nu hoef je niet, zoals ik, Hakkie Holdert persoonlijk te hebben gekend om van bladen-exploitatie wel dit te weten, dat betaalde advertenties het levensbloed zelve zijn. Daar kan de knapste literaire prestatie niet tegenop. Zodra ik een nieuw opgericht blad in handen krijg, begin ik metéén te rekenen. Zeg maar "dag met het handje" tegen Hollands Diep. En Hasse mocht dan wel een Sinterklaasgedicht in elkaar kunnen knutselen, maar verkópen kon hij als de beste. En da's ook een talent, zeg! Binnen een week hadden wij een Medisch Tijdschrift overeind gezet met de originele naam AESCULAAP. Een drukker was ook alras geslingerd, en daar gingen we van start: twee stoute jongens op pad in de Medische Weareld.

* * *

Ik kan zoiets gewoon niet Iáten, de zal men aanvoelen. Maar wij beseften natuurlijk wel, dat de schrijver van de Bob Eversserie in dit land niet wordt gepikt als Hoofdredacteur van een maandblad in de gewichtige Medische Academische Wereld. Dat losten wij op door losjes te vermelden:
Redactioneel Onder Toezicht
Van een Medische Commissie
Hooggeëerd Publiek! Drie jaren lang heeft geen mens ons gevraagd, wie er in die Medische Commissie zaten. Die Medische Commissie was ik. Nu moet je natuurlijk geen bokken schieten in je Latijn, je biologie of anatomie en zo meer, maar nouja ... als je niet helemááI debiel bent ...
Nu heb je met schrijvende artsen altijd wel een hoop gedonder. Hun kopij is er nooit op tijd - hun handschrift is doorgaans onleesbaar en in de derde plaats heb je met juristen dat zij moeten kunnen schrijven en formuleren. Voor artsen is dat niet vereist. Die schrijven recepten of verwijsbriefjes.
Nu ontstond er in april 1965 de situatie, dat de pers moest draaien, en de kopij was weer eens niet op tijd binnen.Waarop ik mijn geduid verloor en riep:
"Dan schrijf ik verdomme zelf wel een Medisch Artikel!"
Juist in die tijd was Jan Cremer een nationaal fenomeen. Ik greep dus de machine en ratelde van start met:
ENKELE PATHOLOGISCHE ASPECTEN VAN HET JAN CREMER-VERSCHIJNSEL.
De juiste, bezonken, academische toon, voelt u wel? Maar ik wist er zóveel over te vertellen, dat ik tegen het einde van het betoog een zwaai nam naar de slotmededeling: "Waarover meer in een volgend artikel". Maar tot onze ontsteltenis kwam veertien dagen later bijgaande in facsimile hier afgedrukte brief binnen vanwege Prof. Dr. Slooff, van de Nijmeegse Universiteit.
Men voelt aan, dat het uitgesloten is om te melden dat de "verantwoordelijke schrijver" nog nooit een snijkamer van binnen had geroken. Zoiets KAN niet in Nederland. Men moet het gevoel voor verhoudingen niet uit het oog verliezen, nietwaar? Wij hebben ons daar toen schitterend uit gered, maar toch krijg je van zoiets de smaak te pakken.

* * *

Na drie jaargangen maakten wij de kas op. Het blad AESCULAAP bestond nog steeds, leed geen verlies, maar maakte ook geen winst. En al die tijd had ik niet één fout gemaakt. Daarna kwam de historische dag dat we wéér aan een cafétafel zaten. En ik zei:
"Goede Hasse . . . we hebben dat blad te eng en strak medisch opgezet. Er zijn strak-medische bladen genoeg. We beginnen opnieuw, maar nu laten we het van de helling lopen onder de naam ARTS EN WERELD, en daar kunnen we veel méér kanten mee uit".
In zekere zin hadden we met AESCULAAP geproefstoomd. We wisten nu precies hoe het wel en hoe het niet moest. Voorts had ik ook een middel gevonden om mijn manko op het gebied van academische graduering op te vangen. Ik kende een Amerikaanse legerarts: C.B. McInverness, MD, PhD, die er geen enkel bezwaar in zag, mij met zijn medische bevoegdheid te coveren. Als ik dus zelf een artikel publiceerde, deed ik dat onder mijn eigen naam, vermeldende: '1n samenwerking met . . . " en dan was de zaak officieel in orde.
Dat blad: ARTS, EN WERELD is tot op heden een der medische succesbladen en verdient geld als water. Ik heb het bijna drie jaar op mijn eentje gerund: enkele maanden lang vanaf een negen meter lange zeesloep op de Hollandse plassen. Ik was hoofdredacteur, enige redacteur layoutman, (een goddelijke positie, want je hebt nooit gemeier over Inspraak) corrector en redactiesecretaris. Ik heb er een duidelijk (en naar ik meen, vergeeflijk) plezier in dat, toen ik er ineens genoeg van had, er een échte Medische Commissie voor nodig is geweest om mij te vervangen. Deze treft men, in al zijn academische gewichtigheid, eveneens in facsimile aan. Heavy guns, hoor. En ik dat maar op mijn eentje doen vanuit een sloepie. Ik heb er uiteraard wel enige bekendheid met de medische wereld uit overgehouden. En nu kom ik terug op de hoofdkop boven dit artikel:

Er is geen fraaier beroep van dat van huisarts, want de diagnosestelling en het tijdig spotten van de kwaal is ALLES. De geboren arts hoeft iemand maar zijn spraakkamer binnen te zien stappen en even aan hem snuffelen, en bij wéét binnen een bepaalde marge van twijfel, wat er mis is.

Er bestond destijds te Den Haag een soort "society-arts" die veel vrouwen tot patient had. Zijn reputatie was veelbesproken.Een collega-arts zei eens tegen mij, over hem:
"Als mijn eigen vrouw of vriendin iets zou mankeren, dan liet ik door die X de diagnose stellen, en haar daarna door een andere arts verder af-behandelen".
En dat is zeer bepaald een hoge vorm van collegiaal respect.

* * *

Als de redactie het mij toestaat, komen in het volgend nummer eindelijk de Hoeren aan de beurt. Ik hoop het Geëerd Publiek ook daarmee te kunnen amuseren.

Willem W. Waterman
tevens
Willy van der Heide