home  -  tijd in BEeld  -  bibliografie  -  werken  -  feuilleton  -  nieuwsbrief  -  de media  -  zeijlstra  -  zeerust  -  diversen

gepubliceerd op 15/11/2003
laatste wijziging 03/05/2016
reacties en suggesties: e-mail naar simon kuipers  
Terug naar de
vorige pagina

Toen Ik Een Nieuw Leven Ging Beginnen...
(Worsteling van Man met zijn Noodlot)

Aflevering II, door:

Willem Sophokles Waterman,
tevens:
Willy van der Heide


De auteur heeft op schandelijke wijze de playboy uitgehangen en ineens Belastingsbeslag bij alle uitgevers. Om uit de problemen te komen gaat hij met één koffer naar Amsterdam, om daar in de haven te gaan arbeiden.

 


      Nu was er nog een kleine practische moeilijkheid. Het is natuurlijk zeer verstandig, in zulke omstandigheden sober in een haven te gaan werken, hetgeen echter niet wilde zeggen dat ik van plan was om een levenscarrière als dokwerker op te gaan bouwen. Alle schrijvers zitten wel eens krap. De een gaat dan om subsidie zeuren en de ander wordt bedrijfsleider in een hoerekast. Ik had Bob Eversboeken in bewerking en de half-affe stukken zaten in die koffer. Er was ook één heel-af dingetje bij. Maar daar moesten nog tekeningen bij worden gemaakt. Dat zou worden gedaan door een tekenares, genaamd Marlou Stockmann. Die een eigen atelier had op de Oude Zijds Voorburgwal. Dat zat zó, weet u:
Zo nu en dan schrijf ik dingen - niet in de hoop er rijk of beroemd mee te worden, maar gewoonweg omdat ik er lol in heb. Of doordat ik het eenvoudig niet kan láten. Zo was ik op het idee gekomen om een serie kleine boekjes te maken voor heel jonge kinderen, en dan in dichtvorm. Om die peutertjes te waarschuwen voor alle dingen die gevaarlijk zijn in een huis. Met titels als:
  Dikkie en de Dingen die Branden
Dikkie en de Dingen die Snijden
Dikkie en de Dingen die Breken........
U snapt het natuurlijk al. Daar was op De Kaag ook enorm de spot mee gedreven, en vele lieden wilden weten, wanneer ik ging beginnen voor Dikkies die al wat ouder waren, en dan met titels als:
  Dikkie en de Dingen van Wijven....
en dat soort grollen meer. Maar voor die kleine Dikkies vond mijn uitgever het een prachtidee. Ik had het hele eerste boekje al klaar. In dichtvorm. Het begon als volgt:
  Dit is Dikkie, klein en rond
met een hele grote mond.
In die mond gaan grote happen;
voor zijn broek krijgt hij soms klappen.

Dikkie heeft veel liever koek
dan die klappen voor zijn broek.
Toch is 't Dikkie's eigen schuld,
als hij klappen krijgt....... en brult.


      Nu was het al maandenlang een duivels probleem gebleken, om iemand te vinden die daar het juiste soort tekeningen bij kon maken. Dat is echt moeilijker dan u denkt. Wij dachten aan Fiep Westendorp, maar om een of andere reden waren we daar niet wild van. En dat probleem hing nog, toen ik op een avond een nes zat te legen bij mijn Kornuit Adriaan van der Weyden: een klokgave kunstschilder. Een van het echte ras. Een ronde, eerlijke boerenjongen, die het liefst beesten schilderde en woonde boven een fietsenstalling in de Warmoesstraat. En die zei heel kalm:
      "Willem - dat moet je Marlou Stockmann laten doen."
Kijk - als iemand als Adriaan zoiets zegt, doe ik toch één oor open. Want Adriaan, als ronde boerezoon, had nog de onverpeste, scherpe blik.
      "Wat is die Marlou voor een wezen?"
      "Die heeft een atelier hierachter op de Ouwezijds. Vlak achter Krasnapolsky."
      "Hm. Een atelier? Wat doet ze voor de kost?"
      "Reclame-tekenen. Ze is werkelijk goed."
      "Zozo. Als jij dat zegt..... Hoe oud is ze?"
      "Twee- of drieëntwintig, denk ik. En ze is bloedmooi, ook nog."
Ursula, de vrouw van Adriaan, knikte instemmend, maar ik begon zachtjes te kreunen.
      "Onee..... Jonge en mooie meiden kunnen niks."
(Lezer: ik zwéér U: zo oerstom was ik nog in die tijd. Ik kom daar rond voor uit. Dat hebben de mooie meiden me later grondig afgeleerd). Maar het verhaal gaat onherroepelijk voort:
      "Willem - wees nou niet eigenwijs tegen me. Ik zal je haar telefoonnummer in Den Haag geven. Dan....."
Ik schoot een volle fleshoogte van mijn stoel omhoog:
      "Woont ze in Den Háág ook nog?"
      "Ja - haar atelier heeft ze hier, maar de helft van de tijd zit ze bij haar ouders in Den Haag."
Ik zeeg moedeloos ineen:
      "Ook dat nog! Wat smeer je me nou aan, man? Het prototype van de kunstnijverheidspoes met kunstnijverheidsideeën en kunstnijverheidskleren en een kunstnijverheidsk.."
Maar Adriaan en Ursula lieten zich niet van slag brengen en hielden vol. Met uiteindelijk resultaat dat ik mij enkele weken daarvoor in Den Haag had bevonden en daar het nummer draaide dat Adriaan me had gegeven. Waar ik een mejuffrouw Marlou aan de lijn kreeg. Aan wie ik omstandig verklaarde, wie ik dan wel was en wat de kunstzinnige bedoelingen waren. Waarna wij raakten tot een afspraak in het toen nog bestaande restaurant Riche, op het Buitenhof. Een ietwat mottig, maar onverdacht haags "herencafé" waar niemand iets van zeggen kon. Om acht uur diezelfde avond.
Nou - ik zat er te kwart vóór acht, en keurig aan de koffie, hoor. Wat een ascetische zelfkastijding betekende, want op dat uur was de koffie daar nòg slechter dan tegenwoordig in Chinese eethuizen. Zo hier en daar verspreid zaten er een stuk of zeven kerels: allemaal door tropenzon gelooide oud-Indischgasten, Als er zo af en toe eentje bij een treffende herinnering uit het Tempo Doeloe wat wild met de ogen rolde, zag je dat hun oogwit geel zag van de leverkwalen. De bediening daar geschiedde door uiterst oude obers in rok, die statig kaarsrecht liepen van de drank.
      Ik zat daar op mijn eentje aan een tafeltje mijmerend in mijn hoogst eigen Tempo Doeloesfeer. Te één voor acht kwam de draaideur in beweging en binnen trad een nogal hoog op de benen staand en hemeltergend mooi meisje in een korenblauwe jas. Met korenblauwe ogen. Dit is geen poëtisch geluk: ik heb een heel erg zuiver oog voor kleuren en die ogen rijmden precies met die jas, en het was allebei puur van dat diep korenbloemblauw. Ze had vermoedelijk een afspraak met de een of andere rijke suikeroom. Je zag daar wel vaker van die solvente oud-Indischgasten sherry nippen met mooie nichtjes. Dit wezen ging een eindje verderop in een eigen eilandje van stilte zitten en bestelde koffie.
      Na een tijdje was het tien over acht.
      Toen werd het kwart over acht.
Ik begon wat kribbig te worden. Meid of niet - mooie of - tekenares of niet - je moet op tijd op je afspraken zijn. Om twintig over acht wenkte de kobaltblauwe de meest oudgediende der obers en confereerde met hem op zachte toon. De man hief zijn veteranenwenkbrauwen, en wees discreet op mij. Zij en ik stonden precies tegelijk op en bogen tegen elkaar. Zij en ik. Kleine wederzijdse taxatiefout. Zij meldde mij naderhand, dat ik er, in overhemd met das, en achter de koffie, zo netjes had uitgezien, dat zij mij meteen als mogelijke schrijver had afgeschreven.
      "Ik zag dat u geen tekenmap bij u had, dus ik dacht.......
      "Nee", zei ze. "Die heb ik al een uur geleden hierin de garderobe afgegeven. Ik moest nog even een boodschap doen." Zij haalde nu die map op. Nou - daar hoefde je niet lang in te kijken. Tekenen kòn ze! Zo nu en dan verricht Allah een wonder. Die verdomde Adriaan had dus tòch gelijk gehad. Vervolgens begon ik aarzelend:
      "Kijk eens..... nu zou het eigenlijk als volgt moeten: ik wil liever de illustraties niet zo botweg recht-voor-zijn-raap hebben. Niet aan de ene kant wat versjes en op de andere bladzijde een plaatje. Wat meer beweeglijkheid. Als dat zou kunnen, bijvoorbeeld, een tekening op de linkeronderdriehoek van een pagina met tekst in de andere driehoek. Of een hoge, smalle tekening op de linkerhelft van de bladzijde en een smalle kolom ernaast. Dus de tekst aanpassen aan de tekeningen, of omgekeerd. Dat zou je in onderling, samenwerkend overleg moeten doen ......."
Zij knikte heel verstandig, keek wat omhoog naar de kristallen kroonluchter, en ik zag de lampjes ervan minuscuul weerspiegelen in die pauwestaartogen. Ik deeg er een akelig gevoel van in mijn maag. Ik ging dus wat correcter overeind zitten. Daarna knikte ze nog eens verstandig, en zei:
      "Ik heb eens nagevraagd wie je was. En toen hebben ze me voor je gewaarschuwd."


      "Heel verstandig", zei ik unverfroren. Maar kijk eens - de uitgever betaalt de tekeningen rechtstreeks, en niet via mij. Dus....." Die blauwe ogen zwenkten in een boog mijn kant uit:
      "O, het ging niet over geld, hoor. Maar eh..... je schijnt nogal veel in bars en café's te zitten, en zo."
      "Mijn hemel!" riep ik met gedempte verontwaardiging. "Dat brengt het vak mee. En Simon Carmiggelt dan? Die is hier op het Slijkeinde geboren en hij zit méér in kroegen dan ik. En hij is een keurig, sociaal bewogen burgerman."
      "Jamaar..... jij zit er nogal veel met vrouwen, naar het schijnt"
      "Alléén met bijzondere!" antwoordde ik licht vertoornd. "Bovendien heb ik nog nooit een vrouw aangeraakt die daar niet uitdrukkelijk van gediend was. Maar..... als je me niet vertrouwt, zou ik er zeker niet aan beginnen, als ik jou was."
      "Nou", zei ze, wat pruttelend. Ik merkte toen al, dat ze een aparte, wat pruttelende, tegenstribbelende manier van praten had. "Zal me weer een mooie boel worden. Samenwerken met zo'n artistieke zuiplap. Ik als net Haags meisje."
      "Tedere zus", sprak ik, kalm en zorgvuldig articulerend. "Ik zal ervan uitgaan dat je een keurige burgerjuffrouw bent, die stom toevallig goed kan tekenen. Een groot tekentalent, gekoppeld aan een kunstnijverheidsziel. De Natuur haalt nu en dan van dit soort speelse grollen uit. Laten we het op die basis houden."
Daar had ze even niet van terug. Het is altijd weer een probleem voor ze, of het "nette burgerjuffrouw" zijn nu een compliment is, of een of andere denigratie.
      "En wanneer hoor ik dan van Uedele wanneer U klaar bent met kroeglopen?"
      "Als het zover is", zei ik. "Moet ik bellen naar Den Haag of naar Amsterdam?"
      "Mijn atelier is in Amsterdam. Ik zal je mijn telefoonnummer daar geven."
      "Dat heb ik kort geleden al van Adriaan van der Weyden gekregen, melieve. En nu moet ik echt weg."
      "Jajaja", zei ze mopperig. "Er zal wel weer de een of andere interessante dame wachten."
      "Zó interessant is ze nou ook weer niet", zei ik. "Maar ze hoopt het via mij alsnog te worden. Ober!''
Maar toen wist ik nog niet, dat ik veertien dagen later een Nieuw Leven zou moeten gaan beginnen. Werkend in de haven.

***

      En met de complete tekst in versjes van DIKKIE EN DE DINGEN DIE BRANDEN in de koffer ging ik nu grimmig op weg naar Marlou's atelier op de Oude Zijds Voorburgwal.
      Dát was me een atelier, zeg! In drie oude bakbeesten van herenhuizen zaten een stuk of zes confectie-ateliers vol met meiden die de hele dag regenjassen en rokken in elkaar stikten. Daarboven lagen natuurlijk die zolders. En die verdoemde Marlou (of een vorige huurder) had deuren in de tussenmuren laten zetten, en die ganse, gigantische ruimte voor zichzelf alleen! Ik heb daar later (toen Marlou een tijdje in Spanje zat) samen met Gerard Poolman op gewoond, in een winter dat het wekenlang twintig graden vroor, en we zo arm waren dat we elke ochtend precies een half bruin broodje met een gestoomde makreel konden betalen. Of hij, òf ik, kwamen altijd net precies met die paar gulden uit de kroeg thuis.
      "Welwel!" zei Marlou kordaat, toen ik hijgend met mijn koffer al die uitgesleten houten trappen was opgezeuld. "Meneer is zowaar op komen dagen. Wat moet dat met die koffer? Ben je soms van plan om hier te komen inwonen?"
Ik zette beheerst de koffer neer.
      "Je moet je niet teveel verbeelden, zus. Ik kom hier uitsluitend om die tekeningen uit je verwaande vingers te krijgen. Direct daarna ga ik in de haven werken."
      "Moet je koffie? Er is hier geen jenever."
Ik ging heel traag op een oud houten biervat zitten, knoopte mijn Monty coat los en zei, langzaam en vermoeid:
      "Dat kerels als ik wel eens wat teveel drinken, en ook wel eens teveel geld uitgeven, dat beseffen wij zelf wel. Wij hebben geen gefrustreerde Leger des Heilsters nodig om ons daarop te wijzen. Ik heb precies twee dagen uitgetrokken om die tekeningen klaar te krijgen, en als ik ze goedkeur kun je ze inpakken en samen met de rekening aan de uitgever sturen. Intussen verzoek ik van verdere preken verschoond te blijven."
      "Boud gesproken. Stoer gesproken!" zei ze, kordaat in de weer niet de koffie. "We zullen eens zien wat ervan terecht komt....."
      "Mens!" zei ik heftig, "ZEUR niet!"
Die koffie was uitstekend. Een tweede pluspunt voor haar was, dat ze in haar werk totáál niet zeurde, heel snel van begrip was, en niet dom-eigenwijs. En ze had die van God gekregen zekerheid van streek: als ze een lijn neerzette, zat die meteen goed. Ze kon het verdoeme zelfs met een penseel, met O.l. inkt. Na een uur waren we het eens over een aantal bladzijden, en over het omslag. Toen stond ik op:
      "Maak jij nou vast de eerste schetsen, dan ga ik even een broodje kopen, want ik rammel van de honger."
Meteen verviel ze weer in haar pruttelend patroon.
      "Honger! Jij?" Ze keek me aan met die diepblauwe ogen, waarin binnenin een lichtje brandde. "Ik dacht dat jij alleen maar zoop!'
Ik haalde alleen wat schouders op, en liep naar de deur.
      "Zeker even meteen bij de kroeg langs?"
Ik deed de atelierdeur beheerst achter me dicht, liep de hoek om en ging in de Damstraat een half bruin brood kopen, een

pakje shag met vloeitjes en een pakje gerookte bokkingfilet. Daarmee kwam ik een kwartier later bij haar binnen. Ze zat braaf achter haar tekenbord. Het was nu nieuwe koffie, die pruttelde. Ik zocht een boek uit haar kast en ging liggen lezen.
      "Hou je soms van klassieke muziek?"
      "Ik hou van elke muziek, als die maar muzikaal is."
Zij legde een stapel LP's op de draaitafel.
      "Als je iets niet weet, Marlou, dan vraag je het maar."
Mijn hemel - het leek wel of we een halfjaar getrouwd waren. Een hoogst griezelig gevoel. En die koffie maar pruttelen.

***

Na een tijdje stond ik op, sneed wat bruinbrood en legde er bokkingfilet op. Zij zat dat van achter haar tekenbord te bekijken.
      "Wat moet dát nu weer voorstellen?"
      "Mensen eten soms. Nooit van gehoord?"
Een tijdje stilte achter het tekenbord.
      "En vind je dat lekker? Bruin brood met vis?"
      "Ik heb wel vervelender dingen moeten eten,"
Bach liep af en Mozart ging op.
      "En wat is dat nou allemaal voor onzin over die haven?"
      "Gaat dat jou één Haagse moer aan? Laten we het strak en zakelijk houden, zoals afgesproken."
Aan het eind van Mozart kwam ze achter haar tekenbord vandaan en smeet wat vellen voor me neer.
      "Hier zijn de eerste schetsen. Kan het Uw Hoogedele's toestemming wegdragen? Ik wil vanavond spaghetti eten met varkenslapjes. Eet je soms mee?"
      "Met genoegen."
Koken kon ze verdomme óók nog. Zo tegen acht uur in de avond zat zij weer achter de tekentafel en ik tot over de oren in Pushkin (in engelse vertaling). Toen kwam de vraag:
      "En waar slaap je nu vannacht?"
      "Maak jij je daar nou geen zorgen over, zeg. Ik kan op veel plaatsen in Amsterdam terecht." .
      "Jajaja. Dat zal best. Dáár twijfel ik niet aan. Haha....." Na een tijdje:
      "En wanneer kan ik de schrijver dan terugverwachten?" Ik keek geërgerd op uit een boeiend sombere passage:
      "Morgen om een uur of tien. Als madam dan haar nest uit is".
      "Jajaja. Dat zal wel."
Het was toen kwart over negen. Ze had juist weer koffie gezet.
      "Ik heb er eens goed over nagedacht. Je bent minder beestmens dan ze hebben verteld, En ik ben er helemaal niet zo zeker van, dat je morgen wel weer op komt dagen. Ik houd je liever hier tot het werk af is. Je kunt in het atelier hiernaast slapen. Daar staat een los bed. Maar ik houd de tussendeur op slot, hoor."
      "Dat lijkt me een uitstekend idee," zei ik, "dan heb ik tenminste vannacht geen sermoenen en geen gepreek aan mijn kop".

***

      Het duurde geen twee, maar drie dagen. Maar toen was het resultaat dan ook perfect. Ik hield het met mijn beetje geld aan shag, bruin brood en bokking of makreel precies die drie dagen uit. De koffie en de warme hap kreeg ik teder van Marlou, en daar was ze niet krenterig mee. Om drie uur de middag van de derde dag waren we klaar. Ik schreef een korte notitie voor de uitgever, onder aan haar rekening, dat de zaak voor mij puntgaaf was. Zij pakte haar werk in. Stond met die envelop in de hand klaar om naar het postkantoor te gaan. Keerde zich bij de deur om:
      "Je bent me toch een heel stuk meegevallen. En ik heb aardig aan je verdiend, ook nog. Nu nodig ik je uit om vanavond met mij in de stad te gaan eten. Vóór je naar die haven van jou toegaat."
Ik moest toch nog even goed nadenken. Of het niet al te verlokkelijk was. Maar men moet nooit dom stug zijn in De Leer. Het was een of andere Duitser, die lang geleden al verklaarde: "Alle Konsekwenz führt zum Teufel."
      "Toch fideel van je", zei ik. Soms vertoon je heel menselijke trekken."
      "Zorg dan dat je om acht uur hier bent, want ik moet zelf nog een paar adressen langs. Als je soms even de deur uit gaat, de sleutel ligt op de balk butien."
      "Komt voor mekaar, Florence Nightingale."

***

Maar ach..... men moet de dag niet prijzen eer de beer geschoten is. Door die drie dagen sober Nieuw Leven was ik misschien wel een tikkeltje overmoedig geworden. Een begrijpelijke menselijke fout. Wellicht had het ook iets te maken met de aan de Ouden reeds bekende gluiperigheid van het Noodlot. Hoe dat zij..... ik dacht: ik ga nu toch wel even een luchtje happen, want tussen nu en acht uur is nog een lange ruk. Ik was ook al een dag tevoren overgegaan van Puschkin op James Hadley Chase. Dus ik trok de deur achter me in het Yale-slot, controleerde even of de sleutel op zijn vaste plaats boven op de balk lag en daalde tussen al die snorrende naaimachines en kakelende meiden door die uitgesleten trappen af, de Ouwezijds langs Het Oudekerksplein op..... langzaam naar links. Warmoesstraat. Even bij Adriaan langs gaan?..... Och, nee. Die kon ik beter vredig aan zijn werk laten. En anders kwam er dan toch maar weer een fles op tafel, want hij was reuze-gastvrij.

      Langs de Dam. Nieuwe Zijds Vóórburgwal? Nee - NIET bij Scheltema langs, want daar zaten natuurlijk de bekende pimpelaars. Beter door de Spuistraat. Hoppe kwam ik ongeschonden voorbij. De Leidsestraat in. Op een of andere manier ging ik wat sneller lopen, geloof ik. En voor ik het wist, deed ik heel langzaam en beheerst het oude fluwelen gordijn bij de ingang van Eylders opzij, en trad binnen. En daar zat Gerard de Brabander. En daar zat Jan van Herwijnen. En daar stond Jack Kröner. En daar hing Eddie Schellenberg. En daar sloop dronken Tine rond. En daar had je zowaar Coby ex-Bantzinger.....
      "Zozo", zei dronken Tine, met haar intelligente schelvisogen.
      "Daar hebben we Willem Waterman. Die ik in de oorlog zijn leven heb gered......"
      "Verdomd, Tine!" riep George Eylders. "Als we dat eerder geweten hadden, hadden we je nooit hier toegelaten."
Dat brak het ijs een beetje.
      "Bier!" brulde De Brabander. "Geef Willem bier!"
      "Neenee, luister nou", begon ik. "Ik heb nog maar zestig cent, en......."
Maar dat was natuurlijk een hopeloos argument. Als je financieel aan de grond zat, kon je je bij Eijlders aan alcohol lam bietsen. Je moest het alleen niet in je kop halen, om een broodje ham te vragen, want dan wilde niemand meer tegen je praten. Regels zijn nu eenmaal regels. Om zeven uur waren we het met zijn elven allemaal luidkeels oneens. Om half acht was ik er bijna uitgegooid. Om kwart voor acht hielp ik mee om iemand anders eruit te gooien. Ik besefte ineens, hoe laat het was.
      "Jongens!....." zei ik geschrokken. "Ik moet er vandoor. Ik heb een afspraak om acht uur."
Zoiets werkt bij Eijlders óók alweer als een rooie lap op een stel aangeschoten stieren. ALLES kon je krijgen en uithalen, maar niet als een brave burgerlul op tijd naar je afspraak. Om negen uur vond ik het toch te gek worden. Ik plaatste de handen plat op de rand van de Ronde Tafel, en rees overeind:
      "Figuren en mede-barricadebestormers..... Willem Waterman gaat NU naar zijn afspraak."
Ze werden gewoonweg handtastelijk. Hielden me vast bij de mouwen. Trokken me omlaag aan de schouders. En je kunt in een café als Eijlders toch niet elke dàg gaan vechten? Zeg nou zelf. Toen zag ik in een heldere flits de oplossing. Tot dusver had ik bier gekregen en glaasjes jonge jajem, maar bij de volgende ronde bestelde ik een dure dubbele Schotse whisky met ijs. Ik had echter geen rekening gehouden met Jan van Herwijnen's Bourgondische aard. Die keek me aan met zijn wilde kop en brulde:
      "Willen die klootjurken jou geen whisky geven? Zuip maar een dubbele van mij. George! FRITS!"
Maar om tien uur kon ik er eindelijk tussenuit glippen. Dat wil zeggen: ik strandde nog even Nét binnen de buitendeur, waar men mij naar het tafeltje van Jacques Gans sleurde, in de hoop dat wij elkaar publiek in de haren zouden vliegen, maar ook dáár kwam ik doorheen gerold. Het was al enkele malen eerder geprobeerd, maar het is nooit gelukt. Gans had geen zin in ruzie en ik ook niet.

***

      In een bijzonder beste bui arriveerde ik bovenaan de trap en botste met de voet tegen een obstakel. Het was daar verrekte donker. Een opvlammende lucifer onthulde mijn oude varkensleren koffer, die demonstratief buiten stond. En de sleutel op de balk was weg. Ik begon meewarig het hoofd te schudden en mompelde zo van: ".....tut, tut, tut..... dat heb je nou met die nette meiden van 23. Die moeten nog een hoop leren."
Bukte me, pakte de koffer op en daalde eenzaam de trap weer af. Nog steeds met diezelfde zestig cent op zak (want bij Eijlders had ik nog niet eens opgebeld) en geconfronteerd met het probleem, waar nu voor de nacht onder dak te komen.

(wordt weer vervolgd. Kan ik ook
niet helpen. Ik heb mijn verleden
niet in de hand.