home  -  tijd in BEeld  -  bibliografie  -  werken  -  feuilleton  -  nieuwsbrief  -  de media  -  zeijlstra  -  zeerust  -  diversen

gepubliceerd op 15/12/2000
laatste wijziging 20/08/2018
reacties en suggesties: e-mail naar simon kuipers  
Terug naar de
vorige pagina

In de maanden september - december 1952 verscheen in de Jeugdkampioen het feuilleton "De smokkelvaart van de Maia", een verslag van een waar gebeurd avontuur van de schrijver Willy van der Heide. Dit verhaal werd in augustus 1960 nog een keer gepubliceerd in het weekblad "Panorama" (de nummers 32-35). Tenslotte verscheen in 1972 een uitgave in boekvorm bij de uitgever CentriPress in Bussum.

Als deze drie versies van de "Maia" identiek zouden zijn geweest, was deze pagina er nooit geweest. Het interessante is echter dat tussen deze versies verschillen bestaan die zich verder uitstrekken dan de gebruikelijke punten en komma's. 

Elders op Internet is het grootste deel van deze Maia-uitgaven al beschikbaar. Tot nu toe* ontbrak de vierde aflevering van de Panorama-versie, en in deze lacune wordt hier voorzien. 
 

De overige Maia-verhalen zijn te vinden op de sites van Blatski (Jeugdkampioen), Ger Derksen (Panorama afleveringen 1-3) en Djurre Zijsling (boekversie). 
 
* Dat was het geval in 2000. Inmiddels heeft Ger Derksen ook deel 4 op zijn site geplaatst.


De smokkelvaart van de Maia - deel 4

Het door mij gekochte ex-oorlogsschip Maia werd achter aan de rijnaak Albertine vlot het kanaal door Zuid-Beveland door gesleept, maar in Wemeldinge trad er stagnatie op... vlak vóór de Scheldesluizen en in het stikdonker. Wij hadden ons afspraakje gemaakt met de schipper van de laatste van een sleep rijnaken, die getrokken werden door een sleepboot. Die sleepboot zat ergens zeshonderd meter vóór ons en had niets in de gaten... tot we als laatste de schutsluis van Wemeldinge binnen boegseerden.
"Hei - wat mot dat daar?"
De sleepbootkapitein was van oordeel dat hij aan een ris lege en windvangende rijnaken al meer dan genoeg had op de Oosterschelde. Dus bleven wij liggen en de aken verdwenen in wind, regen en duisternis. In de sluiskolk blijven liggen mocht natuurlijk niet, dus met behulp van touwen en pikhaken manoeuvreerden we onszelf door de sluis de buitenhaven in daar maakten we vast aan een paar bolders boven op de kademuur. Ik verzoek u vriendelijk te beseffen, dat de buitenhaven van Wemeldinge niets anders is dan een inham van de Oosterschelde, met een eb-en-vloedverschil van ettelijke meters. We moesten dus, ook al in verband met de loeiende zuidwester, een dekwacht instellen, die bij het invallen van de eb elk half uur de meerkabels opvierde, wilden we niet aan onze eigen staalkabels worden opgehangen.
We zaten heel knus met zijn zessen in het glazen stuurhuis. De wind loeide eromheen, maar in de kombuis en de salon brandden de kachels. De via de scheepstrapjes opstijgende warmte maakte het heel comfortabel. Het was volle eb en de loodrechte kademuur sneed zeven meter boven het stuurhuis langs de grijze stormlucht. Ellen lag nog steeds opgebaard met één enkel elegant in een grijs sjaaltje geknoopt. Inge naaide een leertje aan een schoen. Frans de Boer zette zijn snor in de pommade. Schilperoort zat het riet van zijn klarinet bij te snijden. Will de Boer draaide spelenderwijs het stuurwiel heen en weer. Ik maakte me zorgen.
"Ik moet wéér op pad om geld te gaan halen! Zo meteen moet ik het hele schip verpatsen om de kosten van de vaart te bestrijden."
"Kom, jô," zei Frans troostend. "Zo'n vaart loopt het niet."
Op dat moment praaide men ons vanaf de kademuur. Tussen de gewone belangstellenden (die ons nu en dan bij hoog water in ons glazen stuurhuis kwamen bekijken als excentrieke apen in een gure dierentuin) stond een man in een overall.
"Ahoy, Maia! Mot je nog benzine of gasolie?"
Dit verwekte groot hoongelach in het stuurhuis: "Als je onze motoren aan het lopen kan krijgen!"
De man in de overall liep kwaad weg, maar nu kwam een tweede figuur naar voren die zich vooroverbukte en met zeldzaam zuivere intuïtie vroeg:
"Heidaar! Hebben jullie wat te koop?"
Ik rukte terstond de lijdeur open: "Man - je komt als geroepen! We hebben van alles te koop."
"EEN HAARD!" brulde iedereen.
Wij renden allen opgewonden naar buiten, zelfs Ellen, hoppend op één been. Samengedromd op het achterdek demonstreerden wij de haard. We deden alle deurtjes open en dicht, pookten de as eruit, smeten er denkbeeldige kolen in en keken omhoog naar fictieve rook uit de schoorsteen. We leefden ons zo in onze rollen in, dat Frans de Boer zijn vingers brandde en erop moest zuigen.
"Wat gaat dat kosten?" vroeg de opkoper, neerknielend op de rand van de kade, zeven meter boven ons. Een wilde hoop leefde in mij op. Nu zou ik toch eindelijk die verhipte haard van het dek kunnen lozen?
"Vijftig pop!" riep ik, bereid om te zakken tot een riks.
"Dertig!" bood hij.
"Veertig. Verschil delen."
Er viel een pauze. De wind loeide om ons heen. Zout Scheldeschuim kletterde tegen het mica van de haardraampjes. De man tuurde begerig op ons schip neer.
"Is er nog meer te koop daar?"
"Een collectie overcomplete petroleumscheepslampen."
"Twee oude accu's."
"Een extra-anker met kabel..."
"Twee vrouwen! We hebben er maar één nodig om te koken."
"Een ervan is een beetje defect. Die daar net naar binnen hinkt."
"Drie kratten met lege Belgische bierflessen."
De man was al aan het wegrennen. "Ik kom bij je! Even een vlet halen!"
"Hola! Hei! Stop! Moet je niet eerst die haard hebben?"
"Ik ben zó terug." - Hij draafde weg.
Toen verscheen hijgend de sluismeester op de kaderand. "Maia!" Ge kunt mee naar Rotterdam! Een beurtschipper in de kleine sluis neemt-oe mee voor vijfentwintig gulden."
Niemand aarzelde. Alle hens sprongen in actie. Aan het einde van de haven kwam de beurtschipper pokkepokkend achterwaarts op ons af varen. Tien minuten later deinden we weg over de Oosterschelde. Pas toen Wemeldinge nog een vlekje aan de horizon was, beseften we dat die verhipte haard nog steeds het achterdek ontsierde.

Vrouwen te koop

Het laatste deel van onze tocht was even onverwacht als alles aan dat behekste schip. Tegen het vallen van de avond liepen wij de vluchthaven van Bruinisse binnen, waar we zouden blijven tot de volgende morgen. We meerden samen met het beurtschip aan een lange, houten pier. Nog geen tien minuten later zware stappen aan dek en een barse stem: "Rijkspolitie! Waar is de schipper?"
Ik klom op een schoen en een sok naar boven en stond tegenover twee zeer stoere politiemannen in leren pakken.
"Bent u het schip Maia?"
Ik overhandigde de scheepspapieren. "Iets niet in orde?"
"Hoeveel mensen hebt u aan boord?"
"Vijf plus mijzelf."
"Meisjes?"
Dat was een gekke vraag. We keken elkaar allemaal een beetje aan.
"Laat iedereen hier komen met zijn papieren."
Alles kwam naar boven met paspoorten en verbaasde gezichten. Toen besefte ik dat mijn paspoort nog opgeborgen lag in de lade van het befaamde café in Hansweert... Maar wat ik verwachtte, gebeurde ook prompt: doordat ze mijn scheepspapieren hadden en ik vlak voor hun neus stond, vergaten ze dat ze mijn pas niet hadden gezien.
"Wat bent u in België gaan doen?"
"Dit schip halen. Ik heb het gekocht."
"Dus het is van u?"
"Elke spijker en plank."
De politiemannen keken elkaar even aan. De oudste haalde een notitieboek uit de leren zak en sloeg het open: "Weet u dat er een politiealarm over dit schip uit is?"
"Dat verbaast me niets," zei Frans de Boer, zijn gepommadeerde snorretje opdraaiend.
De agenten wendden zich met een ruk tot hem. "Waarom verbaast u dat niets?"
Frans lachte zijn waanzinnige lach en wuifde met de hand: "Hahahaha! Wij op een schip!... Schilperoort... Van der Heide... Zulk een schip. En dan géén politiealarm? Uitgesloten."
Dat gaf de situatie zo perfect weer dat wij begonnen te brullen van het lachen. De politiemannen keken elkaar en ons aan. De oudste raadpleegde weer zijn boek. "Hebt u in Wemeldinge niets verkocht?"
"Niets. Geen spijker. Geen bout. Geen appel en geen ei."
"Hebt u daar dan iets te koop aangeboden?"
"EEN HAARD!" riep Ellen.
Ik begon te lachen: "Wij hebben een haard op het achterdek. Ik hoop niet dat dát strafbaar is."
"Het behoorde het zeker te zijn," mompelde Schilperoort streng.
"...En die haard probeer ik sinds Brussel kwijt te raken. Lukt niet. Geen mens snapt waarom niet. Het is een prima haard. Heeft u geen haard nodig? Gezellig op de lange winteravond..." Zij hapten niet. Ik had er trouwens ook al weinig hoop op gehad.
"En vrouwen?"
Het gelach dat daarop volgde was zo vreselijk dat ik voor de stuurhuisruiten vreesde. Frans de Boer zei later - en ik heb het hem inderdaad zien doen - dat hij over een leren politieschouder in diens boekje had gelezen dat er inderdaad stond: "Haard - benzine - accu's -lampen - vrouwen TE KOOP."
Ten laatste bracht ik hijgend uit: "Dat is de laatste keer dat ik in een Bevelandse haven een mopje tap."
De jonge agent zag wat opgerolde zeekaarten liggen en keek ze na. Zij waren slechts van de Belgische en Zeeuwse wateren. Daarna kwamen ze los en vertelden dat er een wild alarmverhaal over een smokkelschip uit Engeland door de ether was geslingerd. Ze begonnen ons nu te geloven en wij boden hen koffie.
"Waar gaat u morgen heen?" vroeg de oudste.
"Via Rotterdam naar De Kaag."
"Dan moet u er wel op rekenen, dat u een paar keer wordt gepraaid door de Rijkspolitie te water. Dat radiobericht is nu eenmaal niet zo een-twee-drie ingetrokken."
Frans de Boer draaide aan zijn snorretje en zei gedempt tegen mij:
"Zeg, fijn dat we dat goud al van boord af hebben."

"Bijzondere" politie

Beide agenten vlogen overeind. Het kostte ons tien minuten om hen te overtuigen dat het wéér een mopje was geweest: ditmaal van Frans. Toen ze eindelijk weg waren en de houten steiger afliepen, pakte ik een Engelse sleutel en liet hem goed zien: "De eerste," verzekerde ik, "die nog een mopje tapt vóór we de Maasbruggen in zicht hebben, wordt hiermee onschadelijk gemaakt."

Tot aan Rotterdam werden we driemaal aangehouden. De eerste maal was om kwart voor tien in de ochtend, toen Peter Schilperoort en ik op het achterdek juist de hand sloegen aan de gehate haard met het oogmerk, dat ding in de grauwe golven van de Schelde te laten verdwijnen.
"Politieboot!" loeide Frans, al wijzend.
Schilperoort en ik strekten onze ruggen en wandelden haastig van de haard weg.
Na een kwartier oponthoud gingen de politiemannen knorrig van boord. Ze hadden blijkbaar een vette vangst verwacht. Onze sleepschipper begon er plezier in te krijgen en knipoogde telkens naar ons achterom. Wij keken met man en macht uit naar politieboot nummer twee. Die verscheen nog geen half uur later. Wij begroetten haar al van verre. Schilperoort blies Sailing on the Robert E. Lee, met fraaie variaties. Dit koppel politiemannen was opvallend intelligent. Uit onze gesprekken distilleerden ze meteen dat er inderdaad al politie aan boord was geweest.
"U weet de hele geschiedenis al, merk ik," zei een van hen wat zuur.
"Allicht," zei Frans de Boer, aan zijn snorretje draaiend. "De politie vertelt ons méér dan wij aan de politie."
Ik stond achter hem klaar met de moersleutel. Zij keken Frans een keer of wat vreemd aan, maar gingen toen van boord. De derde maal kwam kort na Dordrecht. We waren nu zover dat we uit alle stuurhuisramen hingen en toen we de grijze boot met het waterpolitienummer erop signaleerden, begonnen we te wuiven, vlaggen te hijsen en de scheepsbel te luiden. Frans de Boer presenteerde een pikhaak - ik stond in een gangboord en boog. Schilperoort blies de Riverboat Shuffle. De politieboot kwam langszij; haar boeg rijzend en dalend in het witte schuim.
"Welkom!" sprak ik. "Wij zijn de vermaarde smokkelboot uit Wemeldinge. U bent de derde vandaag die ons praait. Kom koffie drinken. Wij hebben speciale melange voor de rijkspolitie te water."
"Elke tiende boot een aardige surprise," zei Ellen, met haar donkere haren buiten een stuurhuisraam.
De rijkspolitie te water staarde ons wat verdwaasd aan. Toen zag ik een van hen bukken en scherp naar mij kijken. Ik keek terug.
"Kunzel!" riep ik.
"Van der Heide!" kreet hij.
"Ken jij die gast?" vroeg zijn collega aan het roer.
"Ben ik mee bij de grenadiers geweest," zei Kunzel en sprong bij ons aan boord. Het werd een heel feest en deze bijzondere politie kreeg extra-goede koffie. Hun boot bleef later als escorte in ons kielzog varen tot aan de Parksluizen. Frans de Boer hees alle pavoiseervlaggen, Will de Boer mocht een rondje om ons heen varen met de politieboot en Kunzel kreeg een van mijn boeken met opdracht toegezegd. Schilperoort verstrekte foto's van zichzelf met handtekening. Vóór de Parksluizen nam de politie, met droefheid aan beide zijden, afscheid van ons. Het waren gezellige kerels, met mooie sterke verhalen. Ik probeerde de patrouilleboot van hen te kopen, maar om een of andere reden ging dat niet.
In Rotterdam voerden wij haastig enkele telefoongesprekken. Een met ome Thijs, om te zeggen dat we ongeveer te middernacht in de Ade bij Rijpwetering zouden arriveren. Met het tweede gesprek alarmeerde Peter Schilperoort het Dutch Swing College.
"Waar ZIJN jullie ergens?" informeerde het orkest.
"Nu nog in Rotterdam. Maar over een half uurtje varen we via Den Haag en Voorburg naar Leiden."
"Dus dan kom je door de Vliet?"
"Dat kan moeilijk anders, tenzij rijkswaterstaat inderhaast een nieuw kanaal heeft laten graven."
"Wij brengen jullie een serenade ergens langs de kant."
Wij waren halverwege Den Haag, toen de eerste tonen van Oscar Kleins dixielandtrompet de koeien aan weerszijden de oren deden opsteken. Even later drongen ook de klanken van de klarinet van Jan Morks tot ons door.
"Daar stáán ze!" riep Inge. "Langs de kant, de gekken!"

Feest

Ze stonden er inderdaad; tussen de paardebloemen en madelieven en bliezen als dollen. Alleen de slagbas ontbrak, maar dat kwam eigenlijk wel goed uit, want nu kon Bob van Oven een ijlings uitgeworpen meertouw opvangen. Onze sleepschipper vond het óók best. Die was al lang tot de overtuiging gekomen, dat hij de rest van zijn leven nooit meer iets zou meemaken, dat dit in de schaduw zou stellen. Hij klom aan de waterzijde aan boord en het Dutch Swing College aan de landzijde. Daarna was het feest. Dat feest duurde twee uur. Toen holde het orkest de loopplank weer af, want het moest die avond optreden in Kunsten en Wetenschappen.

Wij voeren voorbij Den Haag en Leiden onder een scherpgerande volle maan, bij heldere hemel en volslagen windstilte. Zelden heb ik zulk een fantastische augustusnacht meegemaakt. Wij zaten of lagen allen op het voordek, dronken koffie en mikten peuken overboord die als vuurvliegen door de nacht sidderden.
"De haard!" riep Frans toen plotseling. "Wat heb ik je voorspeld? Dat ellendige ding staat nóg op het achterdek."
Maar niemand kon er zich werkelijk nog boos over maken. De nacht was te mooi en te sereen. Zelfs die haard kon ons nu niet meer deren. Om tien minuten na middernacht kwamen we de Ade afzakken, peilend naar ondiepe plaatsen. We gooiden los van de beurtschipper en dreven naar de met gras begroeide, lage oever. Ome Thijs stond in het maanlicht, samen met zijn takshond en Kees van Haastrecht.
"Jullie hebben 't 'm geflikt!" zei hij aangedaan. "Die goeie, ouwe Maia! Maar wat staat daar voor raars op het achterdek?"
"Dat," verklaarde ik knarsetandend, "dat is uw haard. Waar elk van ons tienmaal zijn schenen aan heeft opengehaald. Alles wat mensen vermogen hebben we uitgehaald om dat ding kwijt te raken. Het heeft niet mogen zijn. Er rust een vloek op die haard. Ik ga nu drie staven dynamiet kopen en..."
Thijs greep mijn polsen en drukte ze innig. "Van der Heide..." zei hij met trillende stem. "Juist toen jullie weg waren, schoot me te binnen dat ik vergeten had te vragen toch vooral die haard mee te brengen. De rest kan me niks bommen, maar die haard is een aandenken... en zo lekker warm 's winters."
Ik keek hem een tijdje aan in het maanlicht en legde een hand op zijn gepensioneerde schouder. "Néém hem!" zei ik geroerd. "Vreet hem op. Vernikkel hem. Moffel hem. Ik zal je subsidie toegeven, ome Thijs, maar zorg dat die haard van het schip afkomt."
"Bij het ochtendkrieken," beloofde ome Thijs.
Frans de Boer zat op de boeg, natuurlijk draaiend aan zijn snorretje, keek naar de maan en luisterde naar Schilperoort die heel zachtjes Stardust blies. Ellen had ineens geen last meer van haar enkel en zette koffie. Inge zat natuurlijk haar blonde haren te kammen. Will de Boer zat op een eind boomstam en was alleen maar natuurlijk. Kees van Haastrecht bestudeerde het silhouet van de Maia.
"Eén belangrijk ding heb ik je vergeten te zeggen," begon ome Thijs en keek me onderzoekend aan. "Heb je onderweg geen last gehad?"
"Last? Niet dat ik weet. Van wie?"
Thijs legde een hand op mijn arm. Zijn stem beefde: "Als je de koperen kranen van de lenspompleiding toevallig verkeerd laat staan... en je let niet op, dan... omdat ik er verderop een terugslagklep heb uitgehaald, zie je... dan loopt je schip vol water zonder dat je iets ziet of hoort. Door de aanzuigfilters van de koelwaterleiding. Het is mij één keer gebeurd toen ik een stuk in mijn eh... in Ostende. Ik werd wakker doordat het water in mijn kooi stond en een sleepboot heeft me toen net op tijd leegepompt."
We keken elkaar een tijdje aan. Ellen bracht ons twee mokken sterke koffie. De maneschijf schommelde in de zwarte koffie als een dungesleten zilveren muntstuk. Schilperoorts klarinettonen hingen boven het water als ijle kerstboomballen. Ik hief mijn mok in een groet: "Met alle risico's van de vaart," zei ik.