home  -  tijd in BEeld  -  bibliografie  -  werken  -  feuilleton  -  nieuwsbrief  -  de media  -  zeijlstra  -  zeerust  -  diversen

laatste wijziging van deze pagina 17/12/2014
reacties en suggesties: e-mail naar simon kuipers  
Terug naar de
vorige pagina

"Lawaai in Luxemburg" 
door René Verhulst

We kunnen hier mooi wat eten,' zei de dikke jongen

Grommend keek Jan Prins naar de gestaag neervallende regen. 'Niet veel beter dan bij ons hier.'  
Drie jongens stonden onder het bord Station Ettelbruck. De D-trein naar Luxemburg stopt in die plaats voor een uur. 

 

We kunnen hier mooi wat eten,' zei de dikke jongen.  
'We hebben net in de trein nog wat gegeten,' zei Jan. 'En bovendien, Arie, je vader heeft ons geen voorschot gegeven.' De dikke jongen, die kennelijk Arie heette, zuchtte. 
'Dat maakt niet uit. Als we Bierkoop te pakken hebben. mogen we een deel van het geld houden. Ook jij bent met glimmende oogjes met deze afspraak akkoord gegaan.'  
Arie stapte de regen in, gevolgd door Bob, die zich als Amerikaan afvroeg in welk land ze nu weer waren. In korte tijd was de grens twee keer gepasseerd. Jan Prins had dat uitvoerig uitgelegd, maar het was Bob gaan duizelen. 

De drie jongens die in Ettelbruck in de regen staan zijn twee HBS'ers uit Amsterdam en een Amerikaan uit Pittsburgh, Bob Evers. 
Gezamenlijk hebben zij al heel wat avonturen beleefd. Arie Roos is de zoon van een Amsterdamse reder. Zijn boten, de Roos boten, varen de hele wereld rond. Op zo'n boot leerden de jongens elkaar kennen. Als beloning voor hun mooie schoolrapport mochten zij van hun vaders een keer mee op reis. Hun schip voer in een storm, midden op de oceaan op een ronddrijvend wrak en zij leden schipbreuk. Ze werden opgepikt door een boot met muiters, de Frisco. De jongens begonnen vervolgens een heldhaftig gevecht tegen de muiters en brachten maanden door op een onbewoond eiland in de Stille Zuidzee, Zij wisten tenslotte het schip terug te veroveren. Ook slaagden zij erin een goudschat uit handen van de muiters te redden en ontvingen hiervoor een forse beloning.  
Arie Roos is dik, slim en kan mooie smoezen ophangen. Zijn vraatzucht is enorm. Jan Prins is zuinig, technisch en een doorzetter. Zijn vader, kolonel Prins, was bij het Indisch leger. Arie en Jan zitten bij elkaar in de klas. Bij Bob Evers thuis in Pittsburgh heeft zijn vader, een zakenrelatie van de oude Roos, een motorenfabriek. Bob is een echte Amerikaan en wil dat ook weten. Hij is net als Jan technisch, alhoewel een beetje minder precies en heeft veel geleerd van vindingrijke Arie. 
Hun vaders zijn niet zo blij met de avonturen van hun zoons, maar eigenlijk toch wel stilletjes trots op ze. De gebeurtenissen in de Stille Zuidzee hadden in geuren en kleuren in alle kranten gestaan. Ze hebben liever avontuurlijke zoons dan bollebozen die de hele dag met hun huiswerk binnen zitten. De vaders zijn gewend geraakt aan nachtelijke telefoontjes uit andere delen van de wereld, zoals Amerika en Kaapstad. 
Deze zomervakantie zou anders worden. Bob kwam over uit Amerika en zou met Arie en Jan keurig gaan zeilen op de Kaag. Het liep allemaal anders. 
Teruggekeerd uit Duitsland, waar de jacht op een verdwenen familieschat was voltooid kwamen de jongens tot de conclusie dat Bob over een paar dagen weer naar huis moest. Buiten plensde het van de regen, zoals het in sommige zomers alleen in Nederland kan doen. De drie vrienden hingen wat rond bij Arie thuis tot Arie's vader de kamer van zijn zoon binnenkwam. 
'Zo luiwammesen,' zei de oude Roos. Een dikke Monte Christo sigaar stak in zijn mond. En rondkijkend in de kamer tegen Arie. 'Het was beter dat je deze stal uitmestte in plaats van naar de radio te luisteren.' 
Nu zag de kamer er ook uit als een soort vuilnisbelt. Er lagen een paar gesloopte radio's, aan een waarvan Jan Prins zat te prutsen. Overal lagen hopen kleren, lege tot prop verfrommelde papieren etenszakken en grammofoonplaten. Bob Evers lag met blote voeten op bed een stripboek te lezen. 
'Vader,' zei Arie plechtig. 'Wij zijn net naar de bank geweest. Ons loon voor het helpen van de Grimbossen met hun schat ligt in een veilige kluis. We zijn nu aan het rusten.' 
'Rusten, dat woord komt niet in mijn woordenboek voor,' gromde Pa Roos. 'En zeker vandaag niet.' Hij zette zich op het bed van zijn zoon dat onheilspellend doorboog onder zijn gewicht. 
'Luisteren, jullie. Twee weken geleden kwam mijn nieuwe administrateur bij me. Volgens hem was er geld uit de boekhouding verdwenen.'  
Jan Prins legde de schroevendraaier weg waarmee hij aan een luidspreker bezig was geweest. 'Verdwenen?' reageerde Jan. 'Uit de kas gestolen?' 
'Het ligt ingewikkelder,' ging Roos verder, een stevige trek van zijn sigaar nemend en een rookpluim uitblazend waar zijn boten jaloers op zouden zijn. 'Maar dat zal ik je besparen, dat hoor je later nog wel eens. Het komt er op neer dat mijn vorige boekhouder Bierkoop met rekeningen heeft zitten knoeien. De man is nu met pensioen en zit bovendien ergens in Luxemburg. Ik heb geen zin om de politie erbij te halen, dan wordt het weer ingewikkeld en gaat het lang duren. 'Zouden jullie' en hij keek Arie, Bob en Jan daarbij aan, 'naar Luxemburg kunnen gaan, Bierkoop opzoeken en mijn geld bij hem terughalen’. 
'Nu meteen?' vroeg Arie. 'Bob blijft nog een paar dagen hier.' 
'Jullie hebben niets beters te doen. Over een uur gaat de internationale trein naar Brussel en Luxemburg. Wanneer jullie die nemen dan zijn jullie er vanmiddag nog. Jullie snorren Bierkoop op. Zo groot is dat land niet. Als je daar een keer niest is iedereen verkouden. Lijkt me een simpel klusje. Bel me zo snel mogelijk.' Pa Roos was gewend om snel zaken te doen. Hij stond al weer bij de deur. 
De jongens keken verheugd naar elkaar. Kwam dat even goed uit. 
'Het spreekt vanzelf dat ik jullie kosten vergoed. En als jullie het geld bij Bierkoop loskrijgen, dan krijgen jullie een percentage van het bedrag.' 
Jan wilde van wal steken. Roos stak zijn hand op. 
'Ga nu maar vlug, hoe sneller hoe beter, ik ben goed voor m'n geld.' 
Arie was al opgestaan en stond een trui in een reiszak te proppen. Zo begonnen de avonturen in Luxemburg. 
 

*     *  
   *
'Daar bij dat bord Simon Pils,' riep Arie, die als een speurhond naar een donker uitziend café tegenover het station liep. Binnen was het ook donker, drie mannen zaten achter de bar en keken verstoord op toen de jongens binnenstapten.  
'Gezellige tent,' zei Bob. 'Kom, we gaan hier bij het raam zitten.' Vanuit het raam zagen ze de voorkant van het station waar een paar bussen stonden. Andere reizigers haasten zich zo snel mogelijk door de plensregen. 
De drie mannen achter de bar staakten hun gesprek en begonnen te schuiven met wat spullen die voor hen lagen.  
Jan Prins bestudeerde de kaart, in het bijzonder de prijzen achter de verschillende consumpties. Automatisch rekende hij de franken om in guldens en kwam tot de conclusie dat je hier goedkoop kon eten. Arie stond op het punt om een bestelling bij de bar te gaan plaatsen toen zijn oog viel op een langzaam optrekkende donkere auto. Het was een Ford die langs het trottoir aan de staat voor het café rolde en bij de open deur van het café stopte.  
Toen gebeurde alles in sneltreinvaart. De grootste van de drie mannen aan de bar stond op, griste een papier weg van de bar en holde naar de deuropening. Op dat moment stond Arie op en duwde met zijn been zijn stoel naar achter, zodat die half voor de uitgang kwam te staan.  
Het effect was verbluffend. Wie wel eens iemand een stok tussen de benen heeft gestoken, weet wat er dan gebeurt. De stoelpoten sloegen tussen de benen van de grote man, die een halve salto maakte en met zijn hoofd met een dreunende klap tegen de deurstijl terecht kwam. De enveloppe schoot uit zijn hand. Bob, die achterom het tafeltje was gelopen, probeerde de enveloppe te pakken, maar kreeg een geweldige schop van één van de andere mannen, die ook naar de deur waren gelopen. Bob viel kreunend op de grond. De derde man pakte de enveloppe, sprong over de op de grond liggende Bob en de grote man heen en verdween samen met de andere man naar buiten.  
'Kijk uit, Arie,' riep Jan. 'Hij pakt een pistool.'  
De door Arie gevloerde man tastte in zijn binnenzak. Arie zag het gevaar en liet zich met een plof op de man vallen.  
'Wacht,' steunde die. 'Politie.. politie.'  
Arie realiseerde zich dat de man er niet als een boef uitzag. Door de val was hij wat verfomfaaid, maar hij had een net, enigszins Amerikaans gezicht. Arie stond op, ondertussen de man goed in de gaten houdend.  
'Geweldig gedaan, Mulder,' klonk opeens een sarcastische stem. In de hoek van het cafe stond een man, die de jongens niet eerder was opgevallen. 'Drie van die snotapen zorgen ervoor dat onze hele operatie in duigen valt.'  
De met Mulder aangesproken man stond op en sloeg het stof van zijn kleren. Voorzichtig wreef hij langs de buil op zijn hoofd, veroorzaakt door de dreun tegen de deurstijl. Ook Bob krabbelde op. Door de open deur kwamen nog twee mannen. Blijkbaar hadden zij in de Ford gezeten.  
'Is de complete FBI soms in Ettelbruck aanwezig?' vroeg Arie aan Bob.  
De man die zo sarcastisch had gesproken, kwam dichterbij. Snel ging zijn blik door het café. 'Waar is die derde jongen gebleven?'  
Inderdaad, waar was Jan Prins?  
*     *  
   *
 Jan Prins had, toen de schermutselingen begonnen, wijselijk een stap achteruitgedaan. Hij stond vlak bij de deur tussen de tafel en het raam. Nadat Bob gevloerd was en de twee mannen de deur uitrenden was hij langs Arie geglipt achter de twee mannen aan.  
Buiten goot het nu werkelijk van de regen en Jan zag de mannen honderd meter voor hem uitlopen. Jan bleef zo dicht mogelijk bij de gevels hetgeen in dat weer ook geen vreemde indruk maakte. De mannen keken niet op of om, sloegen een straat in aan de zijkant van het station. Jan gluurde om de hoek heen en zag de mannen instappen in een lichtblauwe bestelbus.  
Vlug liep hij naar de achterkant van de auto. Het was een Engelse Lomas, waarschijnlijk in de oorlog als ambulance gebruikt. Aan het chassis was een treeplank gelast, waardoor er makkelijker in- en uitgeladen kon worden. Dat kwam goed uit.  
Jan sprong op de treeplank en hield zich vast aan de deurkrukken van de achterdeuren. De bestelbus trok ratelend op en Jan klemde zich vast.  
Dat viel niet mee. In films zag je wel eens dat iemand zich zo vasthield, maar Jan kon zich alleen met grote moeite op de treeplank staande houden. Bij iedere slinger van de bus vloog hij opzij. Nadat hij wijdbeens was gaan staan ging het beter.  
Ze reden door Ettelbruck. Af en toe zag iemand Jan wel staan, maar behalve een vreemde blik gebeurde er niets. De mannen in de auto konden hem niet zien.  
Ze waren aan de rand van de stad gekomen. Jan kon in een glimp op de borden zien dat zij richting  
Bourscheid en Esch sur Sûre gingen. Een kronkelende weg met rechts rotswanden en links de rivier de Sûre. Ze passeerden na enige tijd het dorpje Michelau, dat Jan herkende aan het station. De D-trein was er stapvoets door heen gegaan. Het begon nu wat op te klaren en op de top van een berg zag Jan de ruïne van een kasteel. 

 

foto kuipers

Opeens sloeg de bus naar links en ging de rivier over. Er werd teruggeschakeld en de weg begon te stijgen. Dat was nieuw. Jan had al kramp in zijn vingers en nu moest hij zich nog steviger vasthouden. Zou hij niet kunnen proberen om de bus binnen te komen?  
Jan drukte de roestige deurklink naar beneden. Dat ging makkelijk, de deuren waren zo vaak gebruikt dat er veel speling op het slot zat. De weg werd nog steiler en Jan bedacht zich dat zijn plan nooit kon lukken. Wanneer hij de deur een stukje zou kunnen openen, was de kans groot dat ook de andere deur open zou gaan. Hij had dan geen enkele tegenkracht meer en zou met open deuren achter de Lomas aanbengelen. Dat zou zeker gezien worden door de chauffeur, die toch wel regelmatig in zijn buitenspiegel zou kijken. Bovendien zou in deze wagen wel eens een ruitje kunnen zitten tussen cabine en laadruimte. 
Een scherpe bocht maakte een einde aan zijn gedachten. Jan moest alles doen om niet van de treeplank geslingerd te worden. Inmiddels was hij er zeker van dat het een oude ambulance was geweest. Onder de lichtblauwe verf was op één van de achterdeuren nog vaag een kruis zichtbaar. Hij moest iets vinden om tegenkracht uit te oefenen zoals bij de trapeze van een zeilboot. Wacht, met het koord van zijn jack kon hij zich vastmaken aan de deurklink.  
Het bleek niet meer nodig. De auto was op een vlak stuk weg gekomen remde af en draaide naar links. Jan loerde vanaf de treeplank om een hoek en zag dat ze stopten bij de ruïne die hij eerder uit het dal had gezien. Vlug wipte hij van de plank en schoot de natte struiken langs de weg in.  
De twee mannen stapten uit en riepen iets wat hij niet kon verstaan. Ze bensden de deuren dicht en liepen naar de ruïne van het kasteel. De lucht was nu helemaal opgeklaard en de zon begon te schijnen. Jan schrok, hij had de mannen niet eerder kunnen bekijken. In het café was het te donker geweest en bij de achtervolging in Ettelbruck had hij er in de regen ver achter gelopen. Die ene kwam hem bekend voor en het waren geen aangename herinneringen die hij aan de figuur had.  
 
*     *  
   *
 'Luister,' zei de sarcastische man. 'Ik moet aannemen dat jullie Masters kennen.'  
Ze zaten in het café rond de tafel. Een schichtig meisje had koffie gebracht en de eigenaar, waarschijnlijk haar vader, had de resten van de stoel opgeruimd. Met Amerikanen was het altijd wat, enfin ze waren er goed voor. De schade zou betaald worden.  
De sarcastische man, zoals Arie hem nog steeds noemde, had zich voorgesteld als Don. De eerder met Mulder aangesproken grote man zat nog steeds zijn kleren van stof te ontdoen. Door de zon was het ook in het cafe lichter geworden en Mulder zag er blijkbaar graag netjes uit. De andere twee mannen, uit de Ford, waren voorgesteld als Hank en Ron.  
'Ik ken Masters ook,' vervolgde Don. 'In de oorlog zaten wij in de U.S. Army samen bij een eenheid, die geheime operaties achter de Duitse linies uitvoerde. Jullie bewering dat wij de FBI zouden zijn klopt gedeeltelijk. Mulder en ik zijn bij de militaire inlichtingendienst. Hank en Ron zijn van het FBI kantoor in Frankfurt en ondersteunen ons hier.' Dat laatste zei hij weer op sarcastische toon.  
Hank en Ron, die geen koffie hadden genomen, maar tomatensap, keken wat bedremmeld voor zich uit.  
'Uit jullie verhaal maak ik op dat jullie het nodige weten van de FBI. Ik zal dat straks op kantoor nog controleren en Masters bellen. Aangezien jullie vriend waarschijnlijk achter de twee mannen aanzit zal ik jullie vertellen wat er aan de hand is. Jullie hebben vast wel eens gehoord van oorlogsmisdadigers, die na de oorlog naar Zuid-Amerika zijn gevlucht.'  
'Ja,' zei Arie. 'De kranten hebben er vol van gestaan, maar gebeurt dat nu nog steeds?' 
'Niet te snel,' zei Don, 'maar inderdaad het gebeurt nog steeds. Veel van die mensen zijn nooit gepakt en ook in West-Duitsland zoeken we ze nog steeds. Dat weten ze en als de grond hen onder de voeten te heet wordt, proberen ze alsnog te vluchten. Wij zijn er achter gekomen dat er een organisatie is die hen helpt langs bepaalde routes naar het buitenland te komen. Het vermoeden is dat één van die routes via Luxemburg loopt. Luxemburg ligt dicht bij Duitsland, er is weinig controle en je kan je hier makkelijk verschuilen in de heuvels of in kleine dorpjes. Via Frankrijk of Spanje verlaat men waarschijnlijk Europa. Mulder hier had zich voorgedaan als tussenpersoon voor iemand die wilde vluchten. Na een paar weken de cafés afgestruind te hebben was hij in contact gekomen met de twee mannen die we zojuist gezien hebben. Ze zouden vanmiddag de valse papieren aan Mulder geven. Dat was die enveloppe. Nu kunnen we weer opnieuw gaan beginnen.'  
'Tenzij Jan succes heeft bij zijn achtervolging,' zei Bob.  
'Laten we dat maar hopen,' zuchtte Don. 'Kom op Mulder, hou op met dat gepluk aan je kleren en betaal de caféhouder de schade. Komen julie maar mee jongens naar ons kantoor hier, dan gaan we wat zaken regelen.'  
 

© René Verhulst 1998