home  -  tijd in BEeld  -  bibliografie  -  werken  -  feuilleton  -  nieuwsbrief  -  de media  -  zeijlstra  -  zeerust  -  diversen

laatste wijziging van deze pagina 17/12/2014
reacties en suggesties: e-mail naar simon kuipers  
Terug naar de
vorige pagina

"Lawaai in Luxemburg" 
door René Verhulst

 Ontmoeting bij een ruïne


Jan Prins zat net te twijfelen of hij succes kon hebben. Hij wist nu wie één van de mannen was. Het was Breitstein. Ouder geworden en met een baard, maar het was hem zeker. 
Jan rilde, deze man had er geen been in gezien om zwaaiend met een mitrailleur een vliegtuig te kapen. Later toen het neergestort was in de Kalahari woestijn had hij een compleet salvo door het vliegtuig gejaagd, waarbij de steward om het leven was gekomen. Wat moest die hier? 
Breitstein en de andere man liepen naar de ruïne. Die strekte zich over een behoorlijk oppervlak uit. De ruïne lag op de top van de berg bijna geheel omsloten door struiken. Aan één kant, daar zat Jan, was de weg. Jan kon vanuit zijn positie alles goed overzien. Van het grote kasteel, wat het eens geweest moest zijn, stonden de muren nog gedeeltelijk overeind. Eén van de torens zag er nog redelijk uit. Voor het overige lagen er veel brokstukken. 
De twee mannen verdwenen uit het gezicht. Jan kwam uit de struiken, de bestelbus als dekking gebruikend en hij liep achterom de bus naar de ruïne. Dicht langs een van de muren ging hij in de richting van waar hij de mannen het laatst had gezien. Hij kwam bij de toren en stapte over de losse stenen naar binnen. Zijn hand voelde wat. Toen hij keek zag hij een koperdraad, die in slordige wikkels naar boven in de toren liep. Het was een nog nieuwe draad, want het koper was nauwelijks verkleurd. 
Jan hoorde een auto vaart minderen. Op zich was dat niets vreemds, er waren er al meer gepasseerd, maar deze remde af en door een gat in de toren zag Jan dat een witte Kever naast de bestelbus stopte. 
Hij keek nauwlettend toe. Uit de auto stapten een jonge man en een oudere man. De oudere man liep met een stok. Van de andere kant hoorde hij opeens Breitstein roepen: 'Sneller, sneller, wai moeten hier weg.' Van twee kanten kwamen er nu mensen op Jan af. Waar was er een vluchtweg? 
*     * 
   *
Arie en Bob stoven intussen richting Diekirch. Don had verteld dat zij daar een onopvallend huis hadden. Hank en Ron reden voorop in de Ford. Arie en Bob zaten met Don en Mulder in een Opel Kapitein, die Mulder een paar straten van het café vandaan had opgehaald. Ze passeerden het kruispunt, waar Jan Prins een uur tevoren balancerend op de treeplank richting Bourscheid was gegaan, maar dat wisten Arie en Bob natuurlijk niet. 
Zij gingen rechtdoor en al snel naderden de eerste huizen van Diekirch. Mulder sloeg rechtsaf, een buurt met grote vrijstaande huizen. Voor één ervan stopte hij. Ze stapten uit en zagen behalve twee legervoertuigen nog twee Fords en een Jaguar. 
'Dat noemen ze een onopvallend huis,' zei Arie. 'Het mankeert er nog maar aan dat de Amerikaanse vlag niet op het dak wappert.' 
'Wij doen tenminste iets,' zei Bob nijdig. 'Je kunt die oorlogsmisdadigers toch niet zomaar laten ontsnappen?' 
Hij werd altijd boos als Arie en Jan vonden dat Amerikanen overdreven. Arie dacht dat Jan Prins zeker iets gezegd zou hebben over oorlogsmisdadigers, die de Amerikanen maar al te graag hadden opgevangen, maar hij hield wijselijk zijn mond. 
Don ging hen voor het huis binnen. Ze stapten een grote kamer binnen, die aan de voorkant van het huis lag. Er stonden twee bureaus. Achter een ervan ging Don zitten. Mulder en de jongens in stoelen ervoor. De twee FBI mannen zaten in de vensterbank. 
'Mulder, regel koffie, veel koffie en broodjes,' beval Don. 'Ga daarna met Hank en Ron nog eens alles na wat we over de twee mannen uit het cafe weten. We moeten een spoor vinden.' 
Daarna greep hij de telefoon en draaide een nummer. Na wat geklik om de internationale verbinding tot stand te brengen riep hij in de hoorn± 'Masters, Don hier. Wat, vroeg in Miami, niets aan te doen.' 
De broodjes werden binnengebracht en Arie en Bob vielen er op aan. Al kauwende keken ze naar Don. Don luisterde naar wat Masters zei. Hij knikte goedkeurend en keek de jongens af en toe aan. Kennelijk beviel het hem wel wat er gezegd werd. Hij sloot het gesprek af met de woorden 'en de groeten aan je vrouw' en hing op. 
Mulder kwam binnen in een smetteloos grijs flanellen pak. Hij had zich even omgekleed. 
Don zei: 'Rapporteer maar, deze jongens mogen alles horen.' 
'We weten niet meer dan een paar dagen geleden,' antwoordde Mulder. 'Een van de mannen is een Hongaar, die in de oorlog aan de kant van de Duitsers vocht. Na de oorlog is hij naar Hongarije teruggegaan en heeft hij oude kameraden weggeloodst. Later is hij in Zuid-Afrika opgepakt als verdachte van een vliegtuigkaping. Hij wist snel te ontkomen en duikt nu hier op. De andere kennen we beter, een zware jongen uit Luik. Paar keer opgepakt wegens betrokkenheid bij gewapende overvallen. Beide heren zijn gevaarlijk. De FBI zoekt nog verder,' besloot Mulder. 'Hier zijn de dossiers.' Hij gooide twee groene stofmappen op het bureau van Don. 
'De FBI zoekt nog verder,' zuchtte Don. 'Zo schieten we niet op.' 
'We kunnen ons beter op Jan concentreren,' zei Arie. 'Als we hem vinden hebben we het spoor weer. Jan is een terriër, die laat niet los.' 
'In ieder geval moeten we terug naar het cafe. Jan zal terugkomen, bellen of een bericht achterlaten,' zei Bob. 
'Lijkt mij ook het verstandigste,' vond Don. 'Kom op, we gaan.' 
'Eh,' zei Arie. 'Wij kwamen niet naar Luxemburg om de Cascades van het Müllerthal te bezichtigen, maar om iemand op te sporen.' Arie vertelde het verhaal van de rederij en de verdwenen Bierkoop. Don luisterde met aandacht. 
'Je vader vond zeker dat hij jullie wel om een boodschap kon sturen. Enfin, hij heeft nog gelijk ook,' zei Don. 'Moet geen probleem zijn. Mulder, laat Hank en Ron het doen; zij kunnen beter opschieten met Interpol en de Luxemburgse politie dan wij. En nu terug naar Ettelbruck.' 
Voordat ze de kamer uitgingen haalde Arie de dossiers naar zich toe. Die kwamen misschien nog wel van pas, dacht hij. 
 
*     * 
   *
Jan Prins had het Spaans benauwd. Hij zag geen uitweg. Van twee kanten naderden de partijen. Hij nam een sprong de toren uit en holde naar de bosrand, die de ruïne grotendeels omsloot. 
Half struikelend over losse stenen probeerde hij die te bereiken. Achter zich hoorde hij kreten. Nog tien meter en hij was bij de struiken. Een schot kraakte en de kogel floot langs zijn hoofd. De grond was door de vele regen glibberig en dat was eigenlijk zijn redding. Jan gleed onderuit. Het volgende schot ging daarom over hem heen. Jan schoot de struiken in waarachter de helling begon. Hij gleed met de voeten vooruit zo'n twintig meter over natte varens naar beneden, kwam weer op zijn voeten terecht en holde een pad af, wat verder naar beneden leidde. Na vijf minuten stopte hij. Behalve zijn eigen hijgen hoorde hij niets. 
Ze volgden hem niet. Wat rustiger vervolgde hij zijn weg. Na een tijdje zag hij door de bomen, dat hij ongeveer halverwege de helling was waarop de ruïne lag. Onder zich zag hij de Sûre, de weg en de spoorlijn. Verbeten sjouwde hij over een modderig pad door, tot hij bij een weiland bij de rivier kwam. Stroomafwaarts de Sûre volgend zou hij op den duur in Ettelbruck komen, wist Jan. Maar dat was een eind lopen. Links van hem, stroomopwaarts zag hij een paar gebouwen en wat tenten staan. Een camping? Daar liep hij heen. 
Dichterbij gekomen zag hij dat het inderdaad een camping was. Camping Um Gritt stond er op een bordje. Jan herkende de omgeving. De camping lag aan de voet van de brug die de bestelbus over de Sûre had genomen, voor de klim naar de ruïne begon. Een telefoon was er niet, maar een kampeerder was bereid hem naar Ettelbruck te brengen. 
Jan vertelde dat hij tijdens het wandelen door de regen was overvallen en was uitgegleden. Hij kreeg zelfs nog een mok koffie aangereikt. De jongen, die hem wegbracht zette Jan voor het station van Ettelbruck af. Jan bedankte hem uitvoerig en liep in de richting van het café. 

Bij de ruïne was Breitstein naar de twee zojuist aangekomen mannen gelopen. Die stonden, door het geschiet, zenuwachtig bij de Kever. 
'Wat is hier aan de hand?' zei de jongste. 
'Niets bijzonders,' antwoordde Breitstein. 'Een verdwaalde wandelaar.' 
'Vader hier,' vervolgde de jongen 'komt in aanmerking voor de emigratieregeling.' 
'Bekend,' zei Breitstein. 'We stonden op jullie te wachten.' Ondertussen keek zijn maat met getrokken pistool in de struiken rond de ruïne. 'Laten we snel zaken doen, dan kunnen we hier weg.' 
De oudere man met de stok rechtte zijn rug en keek Breitstein aan. 
'U weet wie ik ben?' 
'Ja,' antwoordde Breitstein. 'Maar dat interesseert mij niets. Heeft u het geld bij u?' 
'In de auto,' zei de jongen. 'Kijkt u maar in de koffer.' 
Breitstein lichtte de voorklep van de Kever op en zag een koffertje. Hij klikte het open en ging met zijn vingers door de bankbiljetten. 
'Stapt u maar in de bestelwagen,' zei hij vriendelijk tegen de mannen en wenkte zijn maat om te komen. 
 

*     * 
   *
Wolfgang Dreier was een tevreden man. Hij had een bloeiend garagebedrijf met benzinepomp in Mersch aan de doorgaande weg tussen Ettelbruck en de stad Luxemburg. Vroeger was het de boerderij van zijn vader geweest. Maar de kleine Wolfgang had er al snel genoeg van om achter de koeien aan te lopen. Hij prutste liever aan machines en auto's. 
Toen de weg naar Luxemburg vlak langs de boerderij werd gelegd had hij de koeien snel weggedaan. Twee jaar geleden had Shell bij hem twee nieuwe benzinepompen geplaatst, met daartussen een glazen Kiosk. Die Kiosk was zijn trots. Hij verkocht daar ook olieblikken, smeermiddelen en nog meer artikelen. 
In die Kiosk zat Wolfgang de kasstaat van die dag in te vullen. Met belangstelling keek hij hoe een lichtblauwe bestelbus het terrein kwam opdraaien. Hij zag onmiddellijk dat het een Lomas was. Tijdens het Ardennenoffensief hadden deze auto's achter het front, dat bij Bastogne lag, heen en weer gereden om gewonden af te voeren. 
Wolfgang wist dat het eigenlijk burgerauto's waren maar de nood was toen hoog. Ze waren in de Engelse fabrieken snel in elkaar gezet en hij had ze meerdere malen in de schuur in reparatie gehad. De auto stopte bij een van de pompen. 
'Vol tanken,' zei de bestuurder, die uitstapte. 
Wolfgang draaide de dop er af en begon te pompen. Hij klikte de handel in vaste stand en liep om de auto heen om deze beter te bekijken. 
'Alleen tanken,' zei de bestuurder. 
Wolfgang liep naar hem toe. De bestuurder kreeg een kille blik in de ogen en pakte iets uit de cabine.

© René Verhulst 1998