home  -  tijd in BEeld  -  bibliografie  -  werken  -  feuilleton  -  nieuwsbrief  -  de media  -  zeijlstra  -  zeerust  -  diversen

laatste wijziging van deze pagina 17/12/2014
reacties en suggesties: e-mail naar simon kuipers  
Terug naar de
vorige pagina

"Lawaai in Luxemburg" 
door René Verhulst

Op weg naar Frankrijk 


Op de stoep van het Politiebureau hielden ze krijgsraad. Het was al middag geworden en in tegenstelling tot de vorige dag was het prachtig zonnig weer. 
'Ron, jij haalt de spullen op in het Alfa. Wij gaan terug naar Cravat en vanuit daar naar Frankrijk. Misschien liggen er nog boodschappen van Masters,' dacht Hank. 
'Ik moet mijn vader nog bellen,' zei Arie. 'Die zal benieuwd zijn naar onze vorderingen met Bierkoop.' 
De kale receptionist van Cravat zag hen binnenstappen. Vlug schoof hij Hank de rekening toe. De receptionist was van plan geweest de rekening naar het Hoofdbureau van de politie te sturen, want hij had deze vreemde gasten niet meer terugverwacht. Vijf kamers huren en die niet eens gebruiken. Politie in het hotel. Hij kon er niet bij. 
Hank telde losjes het geld neer en vroeg of er nog berichten waren binnengekomen. De receptionist schudde zijn hoofd. 
'Goed dan rijden wij naar het zuiden en nemen onderweg wel contact op met ons kantoor in Frankfurt.' 
Bob, Jan en Arie luisterden. 'Masters hangt nog in de lucht. Hij landt aan het eind van de middag in Parijs.' 
'Ik moet nu mijn vader bellen,' zei Arie. 'Kan dat hier?' 
De receptionist wees naar een toestel dat naast de balie aan de muur hing. Arie draaide het nummer van de rederij en kreeg snel verbinding. 
'Met Roos!' klonk een ongeduldige stem 
'Met Roos!' 
'Ja, met Roos en doe niet zo grappig,' zei Pa Roos toen hij de stem van zijn zoon herkende. ' Hebben jullie die ladenlichter van een Bierkoop gevonden?' 
'Die hebben we gevonden, vader, maar er is eh.. iets tussengekomen.' 
'Iets tussengekomen? Jullie moeten nog naar Zanzibar of Kaapstad of zo'? 
'Nee, naar Frankrijk, een klusje voor de FBI opknappen,' antwoordde Arie 
Aan de andere kant van de lijn bleef het even stil. 
'Wel verdraaid, ik vraag jullie iets eenvoudigs te doen en dan komen de heren met zoiets. Met de FBI naar Frankrijk. Verder nog iets? Gaat er een tankdivisie mee of een torpedobootjager? Waar zijn jullie nu, dan kom ik ook naar Luxemburg!' 
Arie schrok. 'Ik moet nu ophangen, anders wordt het te duur. Het is nu vrijdag. Op maandag bel ik u weer met nieuws over Bierkoop.' Arie hoorde zijn vader naar adem happen en voor die kon beginnen legde hij snel de hoorn neer. 
'Zo, die is boos, maar tot maandag blijft hij wel rustig. Stel je voor,' zei Arie tegen Bob en Jan. 'Hij wilde hierheen komen.' 
De jongens rilden bij de gedachte alleen al. Eén keer had de vader van Jan, kolonel Prins, zich met hun avonturen bemoeid en dat was genoeg geweest. Arie rekende de telefoon af. 
Hank wenkte hen. Ron stond voor met de Ford Victoria. Ze stapten in en de wagen schoot weg. Ze reden het centrum van de stad uit. 
Opeens riep Arie: 'Stop, ik ben wat vergeten.' Ron trapte op de rem en stopte langs de kant. 'Daar is een kruidenierswinkel. Ik wil even wat inslaan.' 
Arie stapte uit de auto, de anderen verbouwereerd achterlatend. 
'Is hij altijd zo?' vroeg Ron. 
'Nooit anders geweest,' antwoordde Jan.'Op de HBS is hij in de klas een keer flauwgevallen. De lerares maakte een hoop drukte, maar kreeg hem niet op de been. Ik haalde een homp kaas uit zijn tas en hield dat onder zijn neus. Hij kwam ogenblikkelijk bij en hapte de kaas weg. Hij zal ook nooit veranderen.' 
Arie was de weg overgestoken naar een kleine kruidenierswinkel. Ze zagen hem vanuit de auto door het raam van de winkel staan. De kruidenier ging bijna geheel schuil achter Arie’s brede rug. Af en toe zagen ze een hand van de kruidenier iets grijpen en voor Arie neerleggen. 
Eindelijk scheen Arie tevreden. Zijn hand ging in zijn broekzak om te betalen. Alles werd door de kruidenier in zakken gedaan. Arie pakte de twee zakken op, in iedere arm een. De kruidenier deed buigend de deur voor hem open en Arie kwam glunderend teruglopen naar de auto. Bob gooide het achterportier open en Arie schoof met de zakken op de achterbank. 
'Zo,' zei hij verlekkerd. 'We kunnen rijden.' 
Hank schakelde aan het stuur en reed verder. Arie greep in de zakken die tussen hem en Bob stonden. 'Ik heb verschillende soorten worst, kaas, broden, chocolademelk, blikken bonen in tomatensaus en twee dozen Droste flikken. En oh ja, het bonnetje voor Jan.' Jan, die op de brede voorbank van de Ford, naast de FBI agenten zat, pakte dat zonder iets te zeggen over zijn schouder aan. 
'Rekenen jullie vanavond maar met Masters af,' grinnikte Ron. 'Die gaat over de centen.' 
Arie vroeg tussen twee stukken brood met worst door: 'Kennen jullie de vrouw van Masters? Hij vertelde me gisteren door de telefoon, dat zij met hem meekomt.' 
'Vivian, bedoel je? En óf we die kennen,' antwoordde Ron 'Jij toch ook Hank?' 
'Zeker,' zei Hank 'Wie van de FBI kent haar niet!' 
'Ik ben benieuwd,' zei Arie, een hand flikken achter zijn worst naar binnenslaand. 
Ze grepen nu allemaal in de zakken. Hank kreeg achter het stuur brood en kaas in zijn handen geduwd. Arie wipte behendig het deksel van een blik bonen af. Met zijn zakmes scheppend, at hij de bonen op. Jan rilde van afschuw en pakte de kaart. 
'Hoe rijden we?' 
'Eerst naar Metz, dacht ik,' zei Hank. 'Van daaruit bellen we naar Frankfurt. Masters moet dan inmiddels in Parijs zijn.' 
'Zou ik niet doen,' sprak Arie met een mond vol bonen. 
'Eet jij nou maar,' zei Jan. 
'Als ik eet dan denk ik, beste Jan. Dat denken is daardoor onbetaalbaar, dat moet jou toch aanspreken.' 
'Wat denk je dan nu,' vroeg Jan 
'Dat het beter is om bij de grens te vragen of de douane soms Ferguson en Mulder heeft zien passeren. Je weet maar nooit. Bob heeft toch op die kaart in Diekirch verschillende stippen gezien? Daarvan waren er ook in Frankrijk. Zoals Mulder ons er in liet lopen in Cravat en weer snel wegging, maakte hij de indruk nog ergens naar toe te gaan. Bovendien, ik zou eerder naar Frankfurt bellen als ik jullie was.' 
Arie richtte zich tot de FBI agenten. 'Breitstein wordt toch gevolgd? Een opsporingsbevel voor Ferguson en Mulder in de Opel Kapitein kan ook geen kwaad.' 
Het bleef even stil in de auto. 
Ron zei: 'Als we nog eens moeten stoppen voor eten zeg het dan, als dat je denken zo helpt. Ik zal bij de grens Frankfurt bellen om navraag te doen naar Breitstein. Een opsporingsbevel voor Ferguson en Mulder gaat niet. Ik wil niet dat de politie van Duitsland of Frankrijk er bij betrokken wordt. We moeten zelf met ze afrekenen' 
Arie knorde en zakte tevreden weg op de achterbank. Hij sloot de ogen. Even later sliep hij, net als Bob. Ze waren tenslotte de hele nacht in touw geweest. 
Jan bestudeerde de kaart. Hij was ook moe, maar wilde niet gaan slapen. 
'We rijden de hoofdweg via Thionville naar Metz,' wees Ron. 'Dat is het snelste.' Even later sloot hij ook zijn ogen. 
'Je ziet deze Fords niet veel in Europa,' merkte Jan op. 
'Klopt,' antwoordde Hank. 'Deze zijn speciaal voor ons overgevaren uit Amerika. Maar eigenlijk is het niet handig. Ondanks onze Duitse kentekens vallen we er mee op. Bovendien deze zes cilinder weegt ruim 1800 kilo. Op die bochtige Europese wegen is dat veel te zwaar.' 
'In Nederland reden jullie in Jaguars.' 
'Nu niet meer. Wel snelle auto's, maar ze stonden om de haverklap in de garage. Wat dat betreft zijn deze Fords betrouwbaarder.' Hank gaf een ruk aan zijn stuur om een andere auto te passeren. 'Daar staat tegenover, dat een Jaguar een comfortabeler vering heeft en volgens mij ook een betere wegligging.' 
'Dat is zeker,' wist Jan. 'Bij een Jaguar ligt de cardanas laag in het chassis en heb je een vlakke vloer. Bij hoge snelheden, pakweg boven de 100 kilometer per uur, merk je dat aan de wegligging.' 
'Hmm,' kwam het van Hank, die in die verklaring kennelijk niet zoveel interesse had. 'Wanneer zijn we bij de grens?' 
Jan keek op de kaart. 'Evrange, heet de grensovergang. Dat duurt niet lang meer.' Net toen Jan dit gezegd had, doemde er een rood bord op. ‘Deviation’. ‘Dat betekent omleiding’, wist Jan. Hank stuurde naar rechts. De wielen van de Ford reden verder over een onverharde weg met af en toe diepe kuilen. Hank moest alle moeite doen om ze te ontwijken. Ondanks het gebonk bleef de achterbank rustig doorslapen. ‘Luxemburg en zeker Belgie zijn berucht om hun omleidingen’, ging Jan verder. ‘Je zal zien dat straks de borden met deviation ophouden en dan staan we midden in een of ander gehucht. Het viel gelukkig mee. Na een kwartier over de Luxemburgse landwegen gehobbeld te hebben kwamen ze weer op de hoofdweg uit.
Even later kwam de grens in zicht. De Luxemburgse douane zat binnen, maar aan de Franse kant was de slagboom dicht. Hank zette de auto naast het douanekantoor stil en stapte uit. De anderen werden wakker en keken naar Hank. Hij stapte op twee douanebeambten toe en ging na even met hen gesproken te hebben het kantoor in. Don stapte uit de auto en liep ook naar het kantoor toe. 
De jongens staarden naar buiten. Het was warm. Arie doorbrak de stilte. 
'Weten jullie wat het is? Tot op heden zijn we veel te afhankelijk van anderen geweest. Eerst Mulder en Ferguson, nu Hank en Ron. We laten ons veel te veel door hen leiden. Op die manier hollen we steeds achter de feiten aan. Ik trek liever ons eigen plan.' Jan en Bob knikten instemmend. 
'Bovendien,' ging Arie verder, 'wij willen het liefst Breitstein te pakken nemen. Zou hij jou trouwens herkend hebben, Jan?' 
'Ik was bij de ruïne te ver weg en toen hij op me schoot keek hij op m'n rug. Dan moet hij ons eerder in het cafe in Diekirch herkend hebben.' 
'Daar was het te donker,' kwam Bob ertussen. 'En aan de bar hadden ze alleen maar oog voor elkaar. Al heeft hij ons herkend, dan maakt het nog niks uit' 
 
*     *  
   *
 Hank en Ron kwamen teruggelopen van de douane. 
'En?' vroeg Arie nieuwsgierig. 
'Goed en slecht nieuws. Het goede nieuws is dat Mulder en Ferguson hier ongeveer vier uur geleden gepasseerd zijn. Je had dus toch gelijk. Het slechte nieuws is dat we Breitstein en zijn maat zijn kwijtgeraakt. Ze zijn voor het laatst gezien in de buurt van Bitche in de Vogezen.' 
Jans vinger gleed over de kaart van Frankrijk. 'Dat ligt vlakbij de Duitse grens. Het is allemaal bos daar.' 
'Hoe ver is het naar Bitche?' vroeg Hank. 
Jan mat de afstand op de kaart met zijn vinger en rekende. 
'Ik schat zo'n 170 kilometer, maar niet allemaal makkelijke weg. Op zijn minst drie uur rijden.' 
'Dan gaan we daarheen,' besliste Ron. 'We kunnen er ruim voor de avond zijn. Masters regelt voor zichzelf wel vervoer vanuit Parijs.' Hank startte de auto, de slagboom zwaaide open en ze reden Frankrijk binnen. 
De Ford Victoria ronkte stevig door. Na Thionville, waar ze tankten en de rivier de Moezel overstaken, werd de weg bochtiger. Ron, Arie en Bob hadden de laatste resten worst en kaas naar binnen geslagen en zaten op de achterbank met de ogen dicht. Jan zat met een flesje chocolademelk naast Hank en gaf met de kaart op schoot aanwijzingen. Hij had een route uitgedokterd, waarbij ze niet door Metz heen hoefden. 
'Zitten we hier soms in Duitsland? We zijn de grens toch niet gepasseerd!' 
'Nee,' zei Jan. 'De grens is niet ver, maar dit gebied is vroeger Duits geweest, vandaar de Duitse plaatsnamen.' Hij zag er maar vanaf om Hank de historie van Elzas Lotharingen te vertellen. 
De weg werd bochtiger en elk dorp waar ze doorheen moesten kostte veel tijd. Een keer liep er een stel koeien voor hen, die door een boer van de ene naar de andere wei gebracht werden. 
Hank zuchtte. 'Dit schiet niet op. Het gaat langer duren dan die drie uur van jou' 
'Straks wordt het beter,' zei Jan. Hij kon er slecht tegen wanneer zijn woorden in twijfel werden getrokken. Jan was een precieze jongen. Zijn natuurkundeleraar kon er van meepraten. 
Inderdaad werd de weg minder bochtig en de dorpen maakten plaats voor een enkele boerderij en uitgestrekte bossen, vaak met brede zandwegen er doorheen. 
'Wat doen we als we straks in Bitche zijn?' vroeg Jan. 
'Twee FBI mensen wachten ons daarop. Zij staan in contact met de grensposten tussen Frankrijk en Duitsland. Als Breitstein Duitsland in gaat, wordt hij verder gevolgd. Doet hij dat niet dan gaan we met man en macht in de omgeving van Bitche zoeken. Hetzelfde geldt voor Ferguson en Mulder.' 
Jan zei niets. Het leek hem geen goed idee om op die manier een slimme vos als Breitstein op te sporen. 
Ze naderden Bitche, een plaats gelegen rond een grote citadel op de heuvel in het midden van het dorp. Hank reed de lange hoofdstraat van Bitche in en keek naar links en rechts. 'Hotel du Commerce, daar zitten onze mensen.' 
Het hotel lag aan de hoofdstraat. Er tegenover was een klein plein. Op dat plein, onder de bomen, naast een zelfde Ford Victoria parkeerde Hank. 
Ze stapten uit. Arie, Bob en Ron veegden de slaap uit de ogen. Het was bijna zes uur in de middag. 
'Aardig geschat, Jan,' zei Ron. 'Kom, daar moeten we zijn.' 
De FBI agenten voorop staken ze de weg over. De deur van Du Commerce stond open. In het hotel, dat tegelijkertijd café en restaurant was, stond een stel Fransen luidruchtig te praten. Aan een tafel tegenover de bar zaten nog twee FBI agenten, die broers van Hank en Ron zouden kunnen zijn. De jongens werden voorgesteld en de vier FBI agenten bogen zich over een kaart van het gebied rond Bitche. Er was geen verder nieuws van grensposten of vanuit Frankfurt. 
Arie maakte een beweging met zijn hoofd naar Bob en Jan. 
'Wij zijn even buiten,' zei hij tegen Ron. Die knikte afwezig en keek weer op de kaart. De jongens liepen naar buiten. 
'Wat wil je nou?' vroeg Jan. 
'Stil, het Roos brein werkt op volle toeren.' 
Arie stond voor het hotel en keek de lange straat in. Het was stil. In de lome middagwarmte stonden alleen een paar jongens van een jaar of twaalf, naar de twee Fords op het pleintje voor het hotel te kijken. Arie draaide zich om en stapte het hotel weer binnen. Jan en Bob bleven verbaasd staan. 
Even later kwam Arie terug met in zijn armen een aantal flesjes limonade en wat repen chocolade. Hij liep naar de jongens, die nog steeds bij de auto's stonden toe. Jan en Bob liepen achter hem aan. Arie ging onder een boom op een bankje zitten en stalde de limonade en repen naast zich uit. 
'Ik heb geen trek,' zei Jan. 
Arie bracht zijn vingers naar zijn lippen. 
'Wacht maar af!' 
De jongens die rond de auto's hadden gelopen keken schuin naar de lekkernijen en kwamen dichterbij. 
'Zijn deze auto's van jullie?' vroeg een van hen. 
Arie knikte en in zijn beste schoolboeken Frans: 'Willen jullie er even inzitten?' 
Dat was niet aan dovemansoren gezegd. Twee jongens schoven op de voorbank en bekeken het dashboard. Arie gaf een toelichting op de instrumenten en meters. 
Na enige tijd zei hij: 'Ik heb dorst en ga wat drinken. Willen jullie ook wat?' 
Dat wilden ze wel en al gauw lurkten alle vier de jongens aan een flesje limonade. 
'Wonen jullie hier?' vroeg Arie. De jongens knikten. 
'Komen hier wel eens meer van dit soort auto's met Amerikanen of Duitsers?'
Een van de jongens dacht even na en wees naar de citadel op de heuvel. 'De citadel wordt wel eens bezocht door buitenlanders. Men wil die gaan opknappen, geloof ik.' 
'En verder?' zei Arie. 'Misschien buiten het dorp?' 
Een andere jongen, die al aan een reep chocolade was begonnen zei: 'Vlakbij ons rijden wel eens auto's het bos in. Laatst nog een grote auto. Die herkende ik omdat het een van de weinige auto's was, die vorig jaar de rally van Monte-Carlo heeft uitgereden. Er waren toen meer dan driehonderd auto's die meededen en aan het eind waren er nog maar vijftien over,' zei de jongen, trots dat hij dit wist. 
'Een Peugeot soms?' vroeg Jan, die zich de krantenberichten en de laatste recameslogan van Peugeot herinnerde. 
'Volgens mij wel.' 
Bob zei haastig: 'Ik zag een Peugeot in Esch sur Sûre.' 
'Het zou kunnen,' kwam Arie er tussen. 'Waar woon jij?' 
De jongen wees naar rechts de lange straat in. Aan het eind van deze straat naar links, een stuk de heuvel op en dan naar rechts. Achter ons huis begint het bos. 
'Wil je ons er heen brengen?' 
Arie hield de jongen nog een reep voor. 
'Ik wilde toch net naar huis gaan. Loop maar mee,' en hij griste de reep uit Aries hand. 
'Moeten we niet ..,' zei Bob en hij keek naar het hotel waar de FBI mensen zaten. 
'En zeker met twee Fords en veel lawaai er op af stuiven,' zei Arie. 'Bovendien misschien stelt het niks voor.' Dat laatste argument overtuigde Bob en hij liep met de anderen mee. 
Het bleek een flink eind lopen. De weg ging heuvelopwaarts en Jan, Bob en Arie sjouwden achter de jongen aan. Bijna bovenop de heuvel gingen ze naar rechts een landweg in. 
Na enige tijd zei de jongen: 'Daar woon ik.' Verderop lag een kleine boerderij. Bij het hek van de boerderij nam de jongen afscheid. 'Nog een stukje verder lopen en dan gaat er bij een grote boom links, een weg het bos in. Daar zag ik die Peugeot.' 
Arie bedankte hem en met zijn drieën liepen ze verder. 
'Het valt niet mee,' pufte Jan. 'Hij zal ons toch niet voor de gek gehouden hebben?' Maar even later was er inderdaad een weg naar links. 
Die sloegen ze in. Het bos begon daar met veel jonge bomen. Na een bocht stuitten ze op een oude slagboom. Een dennenstam op een paar palen. "Simserhof Verboden Toegang" stond er op een bordje. Ze liepen langs de slagboom. De weg ging naar beneden een komvormig dal in. Nog steeds opvallend veel jonge bomen. Na nog twee bochten eindigde de weg in een open onverhard terrein. Voorzichtig gingen ze verder. Jan schopte tegen iets hards. Hij keek naar beneden. 
'Kijk eens jongens, hier loopt een rails. Het loopt deze kant op!' 
Ze volgden de rails, een smalspoor dat voor het grootste gedeelte onder de aarde en stenen lag. De rails liepen de struiken in en toen ze zich daar doorheen geworsteld hadden, zagen ze dertig meter verderop bij een nieuwe open plek, onder een zware betonnen rand, een grote stalen deur, met opzij van die deur een kleinere deur. De rails liepen onder de deur naar binnen. Arie stootte de anderen aan. 
'Wat staat daar?' 
Half verscholen onder de bomen stond de rood en wit gestreepte Glas Isar van Wolfgang Dreier. Maar belangrijker, de nieuwe eigenaar Breitstein kon dan niet ver zijn. 
'Wat zou dit zijn?' fluisterde Bob. Ongemerkt waren ze zachter gaan praten. 
Jan keek peinzend rond. 'Ik denk dat ik het weet. Dit is een stuk van de Maginotlinie. Ik herinner met het van de kaart.' 
'Wat is dat voor een linie?' vroeg Bob. 
'Een verdedigingslinie langs heel de Oost- en Zuidgrens van Frankrijk. Bedacht door iemand, een minister of zo, die Maginot heette,' zei Jan. 'Er is tientallen jaren aan gebouwd. Toen het gereed kwam, was het eigenlijk al verouderd. De oorlogen werden anders gevoerd en het geschut was veel zwaarder geworden. In 1940 trokken de Duitsers er gewoon omheen.' 
'Ook stom van die Fransen,' vond Bob. 
'De tijd haalde de techniek in,' ging Jan verder. 'Dat gebeurt wel vaker. Bij ons hebben we aan het eind van de vorige eeuw de Nieuwe Hollandse Waterlinie gebouwd. De Stelling van Amsterdam en de forten rond Utrecht zijn daar een voorbeeld van. Vorige week, toen we met Aries vader naar de Jaarbeurs in Utrecht reden, kwamen we nog door zo'n fort. Fort Blauwkapel. Ik vertelde je dat er na de oorlog nog mensen in vast hadden gezeten.' 
'Werd het tenminste nog ergens voor gebruikt,' bromde Arie. Hij had met een half oor naar Jan geluisterd. 'Maar waar wordt dít voor gebruikt' 
'Ik denk dat het niet meer wordt gebruikt,' vervolgde Jan. 'De Maginotlinie is heel groot. Complete werkplaatsen, elektriciteitscentrales en kazernes onder de grond, alles verbonden door een gangenstelsel. Zoals je ziet reden er zelfs speciaal gebouwde treinen in rond. Vandaar die rails. Een ideale schuilplaats voor ongure lieden, zoals Breitstein. 
Dit is de Oostkant van de heuvel, want de zon staat er achter. Deze kant is naar de vijand gebouwd. Je ziet naast die stalen deur gaten voor het geschut. Vanaf deze plek heb je ook een goed uitzicht over het dal en de wijde omgeving.' 
De jongens keken door de bladeren en inderdaad, Jan had gelijk. De plek waar ze nu zaten lag in het midden van de kom. Aan weerszijden was een heuvelrug en recht vanaf hun plaats, in Oostelijke richting, was het dal open.
'Vandaar al die jonge bomen. Vroeger was het hier open en kon men de vijand van verre zien aankomen. Dit is niet de enige ingang. Ik durf erop te zweren dat er verderop in de heuvel nog een toegang is en aan de Westkant van de heuvel ook, maar dat kan kilometers ver weg zijn.' 
'Hier staat de auto, dus hier zal Breitstein wel terugkomen,' vermoedde Bob. 
'De auto maken we onklaar,' besliste Jan. 'Als Bob nou hier links de heuvel opgaat, daar loopt een soort van graspad, en op zoek gaat naar een andere toegang. Dat zal hoog op de heuvel zijn. In een uur moet je die gevonden kunnen hebben. Dan gaan Arie en ik over een uur door deze ingang naar binnen. We komen dan van twee kanten.' 
'Maar het zal daarbinnen pikdonker zijn,' wierp Arie tegen. 
'Er brand vast verlichting. Dat heeft Breitstein ook nodig. Ze lopen er niet met fakkels en lantaarns rond,' zei Jan. 'Kom op, snel, want over een paar uur is het het hier buiten donker en vindt Bob die ingang nooit meer.' 
Bob ging door de struiken naar links en Arie en Jan zagen hem tussen de bomen, schuin de heuvel op verdwijnen. 
'Nu wij. Blijf jij hier, Arie. Ik sluip naar de auto en til de accu er uit. Dan komen ze nooit meer weg!' 
Jan schoof op zijn buik tussen de struiken, holde de open plek over, ondertussen zijn ogen gericht op de stalen deuren. Als er één zou opengaan dan kon hij altijd nog tussen de struiken springen bedacht hij zich. Maar de deuren gingen niet open. 
Jan bereikte zonder enig probleem de Glas Isar. Hij ontgrendelde de motorkap, duwde die open en zette hem vast. Hij duwde de twee borgpennen weg waarmee de accu op zijn plaats zat. Snel trok hij de accudraden los en stak ze in zijn zak. Af en toe keek hij naar de deuren. Jan tilde de accu uit de auto. Dat was zwaar. Hij zette de accu op de grond en liet de kap voorzichtig dichtvallen. Zo vlug als hij kon liep hij met de accu bij de auto weg. 
Even verderop was een kleine afzink in het terrein. Jan gooide de accu er in en zag die tot zijn genoegen zo'n twintig meter naar beneden rollen alvorens tussen de struiken te verdwijnen. Die vonden ze nooit meer terug en anders had hij de draden nog. 
Opeens hoorde hij van Aries kant een geluid. Het was het sein dat ze in de Stille Zuidzee gebruikt hadden wanneer er gevaar dreigde. Jan dook ineen, maar vanaf zijn plek kon hij Arie niet zien. Voorzichtig sloop hij iets vooruit tot aan de rand van de open plek. Hij zag het bosje waarin Arie zich verscholen hield, maar zijn dikke vriend zelf kon hij niet zien. 
Achter het bosje lag de weg, waar hij een deel van kon zien. Twee mannen kwamen in zijn blikveld. Jan herkende hen onmiddellijk. Mulder en Ferguson kwamen op hun dooie akkertje de weg afgelopen. 
 
Achteraf zou het niet zo'n goed idee blijken om Bob alleen op pad te sturen. Voorlopig was die welgemoed op weg. Hij had het graspad snel bereikt en schoot goed op. Van de komst van Mulder en Ferguson bij de open plek had hij dan ook niets gemerkt. 
Het pad liep flauw omhoog. Af en toe was er een haakse bocht en zo ging hij heuvelopwaarts. Bob keek voortdurend opzij en omhoog of hij in de helling een ingang zag, zoals Jan gedacht had. Eenmaal zag hij een verroeste jerrycan liggen en een paar kapotte gasmaskers. Het pad was dus vroeger wel gebruikt. Langzaam aan ging het pad naar links en volgde de zuidelijke helling van het dal. Het ging nu steiler omhoog. Wanneer hij naar links keek, kon Bob door de boomstammen de plek zien waar Jan en Arie zaten. 
Hij stopte even om op adem te komen.. Rechts van zich in de richting van de top van de heuvel hoorde hij stemmen. Hij luisterde, maar kon niet horen wat er gezegd werd. 
Het geluid van de stemmen verwijderde zich. Er liepen mensen boven hem. Bob verliet het pad en klom rechts van hem de helling op. Het was behoorlijk steil, maar door van boom tot boom zich vast te grijpen en af en toe op handen en voeten te kruipen ging hij omhoog. Zo schoot hij beter op dan via het pad. 
Na een tijdje stopte hij weer om te luisteren. Vaag hoorde hij de stemmen weer en het kraken van takken. Naar zijn gevoel nu recht boven hem en het leek of hij dichterbij was gekomen. Bob zette zich weer af en klom verder. Naar boven kijkend zag hij meer licht tussen de takken. Zou dat de top al zijn? Het bleek het pad, waar hij door recht naar boven te klimmen een stuk van had afgesneden. 
Nu hoorde hij duidelijk het kraken van takken en weer stemmen. Wie het ook waren, ze deden weinig moeite om zich stil te houden. Maar misschien verwachtten ze niemand hier. 
Bob bleef aan de rand van het pad zitten. Het geluid kwam nu weer van links. Waarschijnlijk volgden de mensen boven hem het pad. Dat kon verklaren waarom hij ze nu eerst rechts en nu weer links hoorde. 
Bob keek op zijn horloge. Hij was al bijna drie kwartier op pad. Over een kwartier zouden Jan en Arie naar binnen gaan. Hij besloot om toch maar eerst na te gaan wie daar liepen en dan de andere ingang in de heuvel te gaan zoeken. Er was al zo veel voorgevallen. Hij had er weinig behoefte aan om op zoek naar de ingang en Breitstein op zijn nek te krijgen. Bob stak snel het pad over en begon verder te klimmen. 
Hij pakte weer van boom tot boom. Het was knap vermoeiend om zo omhoog te gaan. Maar hij kwam duidelijk dichterbij. Bob schatte dat hij nog zo'n veertig meter af was van de mannen die boven hem liepen. Hij kon ze nog steeds niet zien. 
Wat voorzichtiger ging hij verder. Of het nu vermoeidheid was of dat hij teveel naar boven keek, achteraf wist Bob het niet meer. Hij stapte mis en gleed een stukje naar beneden. Bij het voorovervallen probeerde hij zich vast te grijpen aan een paar takken, waarbij hij houvast vond aan een halfvergane jeneverbesstruik. De takken konden hem niet houden en knapten af. Bob viel op zijn buik en gleed nog een klein stukje door. 
Hij bleef roerloos liggen, hoewel de stemmen niet meer te horen waren. Bob bewoog zich niet. Het was doodstil op de helling. Alleen de vogels boven hem in de bomen floten. Er was een grote kans dat men hem gehoord had en zat te luisteren. Bob kende die truc. De eerste die bewoog was de klos. 
Zeker een kwartier lang veranderde er niets in de situatie. Bob ging zich afvragen of ze hem misschien toch niet gehoord hadden. Wanneer je tegen elkaar loopt te praten hoor je niet alles om je heen. Bovendien, een paar krakende takken konden ook een vluchtend hert of een wegspringend konijn zijn. 
Onder zich hoorde hij plotsklaps geritsel. Bob rolde zich op zijn rug om te kijken, maar het was te laat. Een donkere gestalte dook uit de struiken, viel op hem en greep hem om zijn middel. Bob probeerde overeind te komen om de belager van zich af te slaan. Toen hij zijn arm naar achteren deed om de man een forse dreun te verkopen, werd die arm van achteren door iemand anders vastgegrepen en een arm omsloot zijn keel. Bob was zo weerloos als het maar kon. Zijn beide armen werden op zijn rug naar achteren geduwd en een hand greep hem in zijn nek. Zo werd hij weinig zachtzinnig de helling op gesleept en even later op het pad gegooid. 
Bob had nu de tijd om naar zijn aanvallers te kijken.
 
 

© René Verhulst 1998