home  -  tijd in BEeld  -  bibliografie  -  werken  -  feuilleton  -  nieuwsbrief  -  de media  -  zeijlstra  -  zeerust  -  diversen

laatste wijziging van deze pagina 17/12/2014
reacties en suggesties: e-mail naar simon kuipers  
Terug naar de
vorige pagina

"Lawaai in Luxemburg" 
door René Verhulst

Dolle autorit met twee jagers

 
Voor hem stond een man van een jaar of dertig met een zwarte baard. De ander was iets jonger en had een haakneus. Beiden keken Bob woest aan. De man met de baard begon in het Frans te ratelen, waar Bob geen woord van verstond. 
Toen de man uitgesproken was, haalde Bob zijn schouders op en zei: ' I'm American. Can't understand you.' 
Dat leverde een nieuwe woordenstroom op. Er was werkelijk geen touw aan vast te knopen. Bob kreeg het vermoeden dat deze twee kerels jagers of misschien beter stropers waren en dat zij het vermoeden hadden dat hij in hun gebied rondstruinde. De mannen hadden in ieder geval niets met Breitstein van doen. Hij moest zo snel mogelijk van hen afkomen. Het was nu anderhalf uur geleden dat hij bij Jan en Arie was weggegaan en volgens plan had hij de andere ingang al lang moeten vinden. 
De taal bleek een onoverkomelijk probleem. Bob wilde opstaan, maar de jonge man met de haakneus drukte hem tegen de grond. De mannen spraken druk met elkaar. Bob’s vermoeden was juist. De mannen waren twee broers. Het waren geen stropers, maar zij hadden het recht om in het gebied waar ze nu waren wild te vangen. In Frankrijk en trouwens ook in andere landen kan de grondeigenaar zelf of anderen een jachtrecht voor een bepaald terrein geven. Deze twee broers hadden zo'n jachtrecht gekocht en hadden een aardige bijverdienste aan de hazen, fazanten en ander wild wat ze in het bos vingen. De laatste weken waren er steeds strikken leeggehaald. De broers hadden eerst het vermoeden dat een vos de oorzaak hiervan was, maar kregen nu het idee dat Bob dit wel eens gedaan zou kunnen hebben. Bob werd voor stroper aangezien en in dit soort kringen is dat een zeer ernstig vergrijp. Een stroper is dan gewoon een ordinaire dief. 
Bob werd weer in zijn nek gegrepen en het pad opgeduwd. Ze liepen over het pad naar de heuveltop. Er was geen kans om weg te komen. De kerels waren beresterk en al zou Bob het bos in rennen, dan zouden ze hem met hun bekendheid van de omgeving zo weten te vinden. Bob had echt het land in dat hij zich op de helling had laten verrassen. 'Allez,' zei de Baard en porde hem in zijn rug om door te lopen. 
Zo werd Bob voortgedreven. Hij vroeg zich af of het Arie gelukt zou zijn zich hieruit te kletsen. Voor hem was het helemaal onmogelijk, omdat ze hem niet eens verstonden. 
Eindelijk waren ze boven aan de heuvel. Het pad ging daar direct weer naar beneden en werd breder. De Baard ging nu voor hem lopen en de ander bleef vlak achter hem. Mocht Bob het in zijn hoofd halen om weg te sprinten, dat was nu helemaal onmogelijk. 
In een bocht stond een kleine bestelwagen, waar ze recht naar toe liepen. De baard opende de achterdeur en duwde Bob naar binnen. In de auto hing een lucht, die Bob bijna deed kokhalzen. Zo iets vies had hij nog nooit geroken. Geen wonder, in de achterbak hing een stel gevilde konijnen en op de vloer lag nog slachtafval wat de broers zeker als lekkernijen beschouwden. 
Bob werd op de wielkast neergezet en kreeg een stuk ijzerdraad om zijn polsen gewikkeld. Het uiteinde werd vastgezet aan de stang van de voorbank. De Baard sprong achter het stuur. Tot Bob’s verwondering keken de beide kerels tegelijkertijd op hun horloge en telden af. Na een woeste kreet ramde de Baard de versnellingshandel in de vrije stand en begon het wagentje de heuvel af te rijden. Dit ging natuurlijk steeds sneller. Voor de eerste bocht remde de Baard even af en schoot er vervolgens in volle vaart doorheen. Bob voelde de wielen slippen op de losse stenen. Er kwam een lang recht stuk. De Baard lag voorover op het stuur alsof dat wat uitmaakte. Hij probeerde de grootste stukken steen op het pad te ontwijken, maar ondanks dat bonkte de auto heftig op en neer. Bob had zich vastgegrepen aan de voorbank om te voorkomen dat het ijzerdraad in zijn polsen sneed. Af en toe vloog hij van de ene kant van de auto naar de andere. 
De broers letten totaal niet meer op hem, zo gingen ze op in hun gevaarlijke spel. Bobs maag draaide zich om, het leek of de lucht van de gevilde konijnen steeds erger werd. Door de voorruit meekijkend zag hij dat er weer een bocht naderde. De weg was hol doordat bij veel regen het water door het midden van de weg, de heuvel af, naar beneden stroomde. De Baard remde een aantal malen kort achter elkaar en maakte gebruik van de zijkant van de weg, die wat omhoog liep, zoals in de bocht van een wielerbaan. Daar kwam weer een bocht. Ze vlogen vlak langs de bomen en de wielen denderden over de wortels. De Baard stuurde de bocht in, remde nog wat bij, dook in de bocht naar de andere kant van de weg en gooide het stuur weer om. De wagen schoof met vier wielen door de bocht, slingerde heen en weer en kwam weer op een recht stuk. De chauffeur brulde het uit van plezier. Haakneus keek op zijn horloge en zei iets wat zijn broer tot tevredenheid stemde. 
Bob kreeg het spel door. De broers namen meer deze bij hun bekende weg en deden bij de terugtocht een wedstrijd wie er in de vrije stand rollend het kortste over deed. Een leuk spel, maar dan toch liever zonder hem, dacht Bob. Hij begon door de vieze lucht in de auto heen de geur van aangelopen remmen al te ruiken. Je kunt niet ongestraft zolang remmen. 
De volgende bocht naderde al weer Die werd op dezelfde manier genomen als de vorige. Het slachtafval schoof over de vloer van de bestelwagen heen en weer. Bob kon niet voorkomen dat hij er met zijn schoenen af en toe instapte, zoveel moeite moest hij doen om al hangend op de been te blijven De weg liep nu iets omhoog waardoor gelukkig de vaart minderde, maar dat was maar voor even. Er kwam een vrij steil stuk naar beneden. De Baard zat geconcentreerd achter het stuur. De weg werd iets smaller en Bob zag dat er een haakse bocht naderde. Als dat maar goed ging. De auto reed links van de weg en de snelheid nam weer toe. Het was al een wonder dat de vering dat gebonk van de wielen op de stenen hield. 
Jan Prins had, toen Bob later het verhaal vertelde, beweerd dat de vering al helemaal niet meer gewerkt had. Bob had het niet bestreden. 
Voor de haakse bocht remde de chauffeur sterk af, maar de auto minderde nauwelijks vaart. Weer stuurde hij hoog de bocht in. De snelheid was te hoog voor deze bocht naar rechts. De chauffeur bleef links rijden om de hoge kant van de weg te benutten. Het eerste deel van de bocht ging nog goed, maar omdat dit een kortere bocht was dan de vorige, mislukte de poging om half in de bocht kort scherp naar rechts te sturen en vervolgens het stuur weer om te gooien om recht uit de bocht te komen. De bestelwagen had zoveel vaart dat de wielen op de laatste manoeuvre niet meer reageerden, en daardoor schoof het hele zaakje naar rechts. 
De Baard kon sturen wat hij wilde, het hielp niets. Hij trapte vol op de remmen, maar dat helpt bij een slippende auto natuurlijk ook niet meer. Bob zag de klap aankomen en dook weg achter de voorbank. Doordat ook aan de rechterkant van de weg de berm opliep voorkwam dit dat de wagen in volle vaart het bos inschoot. Schuin met de rechtervoorkant vloog de auto van het pad af. Men had alle geluk. Op die plek stonden geen bomen maar dichte bramenstruiken, die als een soort vangnet fungeerden. De auto boorde zich in de struiken en kwam met een doffe klap tot stilstand tegen een boom. 
Bob durfde weer te kijken. De broers hadden zich schrap gezet en mankeerden niets. De Baard keek onmiddellijk op zijn horloge en begon te juichen. Hij keek zijn broer en Bob triomfantelijk aan. Bob begreep eruit dat er toch wel een nieuw record afdaling Simserhof was gevestigd. De broers konden de voordeuren niet open krijgen, zo dicht waren de bramenstruiken. Ze wipten langs Bob over de voorbank heen en probeerden de achterdeur open te doen. Ook dat lukte niet. Beiden duwden en de deur ging een stukje open, voldoende om eruit te komen. 
Bob voelde dat er aan de auto getrokken werd, maar die zat vast in een kluwen van bramentakken. Hij hoorde ze praten. De deur ging weer open en de Haakneus glipte naar binnen. Hij maakte Bob los en pakte een stuk touw van de vloer. Bob moest meekomen. Voorzichtig, om te voorkomen dat hij uitgleed over het slachtafval wat nu door de hele auto verspreid lag, stapte nu ook Bob uit de auto. De bramentakken van zich afduwend kwam hij op het pad. 
Nu pas zag hij hoe hij toegetakeld was. De viezigheid droop van hem af. Hij stonk vreselijk en een bramentak had zijn wang opengehaald, die licht bloedde. De Baard had het touw aan de achterkant van de auto vastgemaakt en beduidde Bob dat hij mee moest trekken. De Haakneus startte de auto en die sloeg aan alsof er niets aan de hand was. Er werd in de achteruit geschakeld en Bob en de Baard trokken gelijktijdig. 
Ze stonden op het pad iets lager dan de auto. Het trekken was meer bedoeld om het linker voor- en achterwiel op de grond te krijgen dan dat het hielp om de auto in beweging te krijgen. Langzaam kwam de wagen achteruit uit de struiken. De Baard liet het touw los en trok met zijn blote handen een rits bramentakken rond de wielen weg. Aan de andere kant van de auto deed hij hetzelfde. Haakneus gaf gas en de auto kwam met een gekraak van takken het pad weer op. 
Opeens schoot de wagen los. Haakneus kwam eruit en inspecteerde de voorkant. Het front was door de klap tegen de boom precies in het midden van boven naar beneden gedeukt. Bob zag onder de auto dat de radiator lekte. Na een korte blik onder de motorkap schenen de broers tevreden en Bob werd verzocht weer in te stappen. Vastmaken vonden ze niet meer nodig. De Haakneus kroop achter het stuur en reed voorzichtig in de eerste versnelling naar beneden.
 
 

© René Verhulst 1998